Wet van 24 april 1997, houdende voorziening tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid voor jonggehandicapten (Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 1997

177

Wet van 24 april 1997, houdende voorziening tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid voor jonggehandicapten (Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in verband met de intrekking van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet een regeling te treffen met betrekking tot een arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artículos 1 a 5
Artikel 1 Algemene begrippen

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. Onze Minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; b. College van toezicht sociale verzekeringen: het College van toezicht sociale verzekeringen, bedoeld in hoofdstuk II van de Organisatiewet sociale verzekeringen; c. Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming: het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming, bedoeld in hoofdstuk IV van de Organisatiewet sociale verzekeringen; d. bedrijfsvereniging: een bedrijfsvereniging als bedoeld in hoofdstuk V van de Organisatiewet sociale verzekeringen; e. Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten: het arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten, bedoeld in artikel 63; f. jonggehandicapte: de natuurlijke persoon, bedoeld in artikel 5; g. arbeidsongeschiktheidsuitkering: een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van deze wet.

Artikel 2 Begrip arbeidsongeschiktheid
  1. Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is de persoon die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is

Staatsblad 1997 177 1

om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij woont of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. 2. De persoon, die op de in artikel 5, eerste lid, onderdeel a of b bedoelde dag gedeeltelijk arbeidsongeschikt is in de zin van het eerste lid, wordt voor wat de door hem aan deze wet te ontlenen aanspraken betreft als geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt aangemerkt, indien hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen soortgelijke personen, die in dezelfde mate arbeidsongeschikt zijn in de zin van het eerste lid, ter plaatse waar hij woont of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. 3. Indien de op de in artikel 5, eerste lid, onderdeel a of b bedoelde dag aanwezige arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid naderhand is afgenomen vindt het tweede lid vervolgens overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de in artikel 5, eerste lid, onderdeel a of b bedoelde dag in de plaats treedt het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid is afgenomen. 4. Het tweede en derde lid vinden geen toepassing indien de betrokkene gedurende de zes jaren, onmiddellijk voorafgaande aan de in artikel 5, eerste lid, onderdeel a of b bedoelde dag, ingezetene is geweest. 5. Onder de in het eerste en tweede lid eerstgenoemde arbeid wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. 6. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt buiten beschouwing gelaten of de betrokkene de arbeid feitelijk kan verkrijgen. 7. Bij de toepassing van dit artikel wordt buiten beschouwing gelaten, hetgeen wordt of kan worden ontvangen voor arbeid verricht bij wijze van sociale werkvoorziening. 8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste tot en met zevende lid nadere regels worden gesteld. 9. Van een ontwerp van een besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van: a. een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het achtste lid; b. een krachtens de in onderdeel a bedoelde algemene maatregel van bestuur getroffen ministeriële regeling, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. Een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in onderdeel a, wordt niet gedaan en de vaststelling, wijziging of intrekking van een regeling als bedoeld in onderdeel b, geschiedt niet eerder dan nadat tien weken na die mededeling zijn verstreken. 10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent een afwijkende wijze van vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in gevallen waarin recht bestaat op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van een andere wettelijke regeling ter verzekering tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid.

Artikel 3 Ingezetene
  1. Ingezetene in de zin van deze wet en de daarop berustende bepalingen is de natuurlijke persoon, die in Nederland woont. 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan het begrip «ingezetene».

Staatsblad 1997 177 2

Artikel 4 Woonplaats
  1. Waar een natuurlijk persoon woont wordt naar de omstandigheden beoordeeld. 2. De persoon die Nederland metterwoon heeft verlaten en binnen een jaar nadien metterwoon terugkeert zonder inmiddels in de Nederlandse Antillen, Aruba of op het grondgebied van een andere Mogendheid te hebben gewoond, wordt ook voor de duur van zijn afwezigheid geacht in Nederland te hebben gewoond.

Artikel 5 Jonggehandicapte
  1. Jonggehandicapte is de ingezetene die: a. op de dag waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is; b. na de in onderdeel a bedoelde dag arbeidsongeschikt wordt en in het jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de dag, waarop de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was. 2. Als studerende wordt aangemerkt de persoon: a. die studiefinanciering ontvangt op grond van de Wet op de studiefinanciering; b. die een financiële voorziening ontvangt als bedoeld in artikel 7.51, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; c. die een tegemoetkoming in de studiekosten ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten; d. voor wie de verzekerde in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag ontvangt op grond van artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van die wet; e. die, hoewel hij niet op grond van de onderdelen a tot en met d als studerende wordt aangemerkt, niettemin in verband met onderwijs of een beroepsopleiding overdag lessen of stages volgt gedurende gemiddeld ten minste 213 klokuren per kwartaal, voor zolang hij de leeftijd van 30 jaar nog niet heeft bereikt. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ook andere dan de in het tweede lid bedoelde personen als studerende worden aangemerkt. 4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot het tweede lid, onderdeel e.

HOOFDSTUK 2 DE UITKERINGEN Artículos 6 a 59
AFDELING 1 HET RECHT OP EN DE HOOGTE VAN DE UITKERING Artículos 6 a 26

§ 1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering

Artikel 6 Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering
  1. De jonggehandicapte heeft recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering zodra hij onafgebroken 52 weken, onmiddellijk volgend op de in artikel 5, eerste lid, onderdeel a of b bedoelde dag, arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van dat tijdvak nog arbeidsongeschikt is. 2. Voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. 3. Recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft eveneens de jonggehandicapte die na afloop van het in het eerste lid bedoelde tijdvak van 52 weken niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na afloop van dat tijdvak.

    Staatsblad 1997 177 3

  2. Voor de toepassing van het eerste tot en met vierde lid wordt niet als arbeidsongeschikt beschouwd degene die minder dan 25% arbeidsongeschikt is. 5. Toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering vindt niet plaats met ingang van een dag, gelegen vóór die, waarop betrokkene de leeftijd van 18 jaar bereikt.

Artikel 7 Grondslag van de uitkering
  1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt berekend naar de grondslag van het minimumloon. 2. Onder het in het eerste lid bedoelde minimumloon wordt verstaan het minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, gedeeld door 21,75, of, indien het een persoon jonger dan 23 jaar betreft, het minimumloon per maand dat voor zijn leeftijd geldt op grond van artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, gedeeld door 21,75. 3. Op een beschikking als gevolg van een herziening van de grondslag op grond van dit artikel zijn de artikelen 3:41 en 3:45 van de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT