Besluit van 18 mei 1999, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 in verband met de inwerkingtreding van de Wet fiscale behandeling van pensioenen

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 1999

212

Besluit van 18 mei 1999, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 in verband met de inwerkingtreding van de Wet fiscale behandeling van pensioenen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 22 februari 1999, nr. WDB98/424M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Directe Belastingen;

Gelet op de artikelen 18g, 18h, en 19e van de Wet op de loonbelasting 1964;

De Raad van State gehoord (advies van 30 maart 1999 nr. W06.99.0086/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 29 april 1999, nr. WDB99/74U, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Directe Belastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 19651 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

  1. In artikel 1, eerste lid, wordt na «artikelen 4, 7,» ingevoegd: 18g, 18h, 19e,.

  2. Na artikel 10 wordt ingevoegd:

Artikel 10

a. 1. Als perioden die meetellen als dienstjaren dan wel als diensttijd, als bedoeld in de artikelen 18a, 18b, 18c, 18e, 18i en 38a van de wet, worden in aanmerking genomen: a. de periode gedurende welke de dienstbetrekking heeft geduurd, daaronder begrepen perioden van - al dan niet in deeltijd -:

  1. ouderschapsverlof als bedoeld in artikel 644 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

  2. sabbatsverlof krachtens een schriftelijk vastgelegde regeling van de inhoudingsplichtige gedurende ten hoogste twaalf maanden;

    Staatsblad 1999 212 1

  3. studieverlof voor cursussen, voor opleidingen of studie voor een beroep, voor het op peil houden van de vakkennis en voor cursussen, opleidingen of studie die door de inhoudingsplichtige worden gefinancierd;

  4. verlof als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet financiering loopbaanonderbreking gedurende ten hoogste achttien maanden; met dien verstande dat bij dienstbetrekkingen in deeltijd de aldus in aanmerking te nemen periode wordt verminderd overeenkomstig de deeltijdfactor. b. perioden gedurende welke de werknemer in dienstbetrekking heeft gestaan tot een met de inhoudingsplichtige verbonden lichaam als bedoeld in artikel 10a, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, dat niet in Nederland is gevestigd, voorzover hij bij dat verbonden lichaam niet heeft deelgenomen aan een pensioenregeling; c. perioden gedurende welke, in aansluiting op de in de onderdelen a en b bedoelde perioden, na onvrijwillig ontslag loongerelateerde uitkeringen worden ontvangen; d. perioden gedurende welke, in aansluiting op de in onderdelen a en b bedoelde perioden, uitkeringen worden ontvangen ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld in artikel 18i van de wet; e. perioden gedurende welke, in aansluiting op de in onderdelen a en b bedoelde perioden, uitkeringen worden ontvangen ingevolge een prepensioenregeling als bedoeld in artikel 38a van de wet; f. dienstjaren ten gevolge van waardeoverdracht van pensioenkapitaal, als bedoeld in de artikelen 32, vierde lid, 32a of 32b, van de Pensioen- en spaarfondsenwet, naar de huidige inhoudingsplichtige of de pensioenuitvoerder van de huidige inhoudingsplichtige, voor zover deze jaren op basis van een adequate diensttijdadministratie kunnen worden vastgesteld; g. perioden waarin de werknemer een tot zijn huishouden behorend kind heeft verzorgd dat de leeftijd van twaalf jaar niet heeft bereikt, met dien verstande dat de perioden waarin de kinderen die hij heeft verzorgd de leeftijd van zes jaar hebben bereikt, meetellen voor de helft. Bij dienstbetrekkingen in deeltijd wordt de aldus in aanmerking te nemen periode verminderd overeenkomstig de deeltijdfactor. 2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, is met betrekking tot perioden vóór 8 juli 1994 gedurende welke de werknemer in dienstbetrekking heeft gestaan tot vorige inhoudingsplichtigen, inkoop van ontbrekende dienstjaren tot 8 juli 1994 toegestaan indien de werknemer aannemelijk kan maken dat er, gerelateerd aan de pensioenregeling bij de huidige inhoudingsplichtige, als gevolg van het ontbreken van die dienstjaren sprake is van een pensioentekort, daaronder begrepen perioden vóór 8 juli 1994 gedurende welke in het buitenland werkzaamheden zijn verricht voor een met een vorige inhoudingsplichtige verbonden lichaam als bedoeld in artikel 10a, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, dat niet in Nederland is gevestigd.

Artikel 10

b. 1. Als loonbestanddelen, als bedoeld in artikel 18g, tweede lid, onderdeel a, van de wet komen in aanmerking alle loonbestanddelen, met uitzondering van het genot van een ter beschikking gestelde auto. Voorzover over loonbestanddelen pensioen wordt opgebouwd volgens een eindloonstelsel komen loonstijgingen gedurende de vijf jaren voorafgaande aan de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum in aanmerking tot ten hoogste 2 percent boven de gemiddelde loonindex voor de CAO-lonen per maand, inclusief bijzondere beloningen, zoals berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek, met dien verstande dat in elk geval in aanmerking komen loonstijgingen als gevolg van gangbare functiewijzigingen of gangbare leeftijdsperiodieken.

Staatsblad 1999 212 2

  1. Voor de toepassing van artikel 18g, tweede lid, onderdeel b, van de wet komen niet tot het regelmatig genoten loon behorende loonbestanddelen slechts in aanmerking voorzover de opbouw van het pensioen volgens een ander stelsel dan het eindloonstelsel plaatsvindt. 3. Voor de toepassing van artikel 18g, tweede lid, onderdeel c, van de wet mag een loonsverlaging buiten beschouwing blijven, voorzover deze het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie die ten minste 50% van een voltijdfunctie beloopt, dan wel het terugtreden naar een lager gekwalificeerde functie, in de periode van tien jaren direct voorafgaande aan de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum.

Artikel 10

c. Voor de toepassing van artikel 18h, tweede lid, van de wet is een regeling een pensioenregeling indien zij voldoet aan hoofdstuk IIA van de wet, mits: a. loonbestanddelen in natura niet tot het pensioengevend loon worden gerekend; b. de bedragen die op de voet van de regeling op het loon van de werknemer worden ingehouden niet meer bedragen dan hetgeen door de inhoudingsplichtige wordt bijgedragen; c. de in te bouwen uitkeringen ingevolge de Algemene...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT