Uitspraak Nº 201604480/1/A2. Raad van State, 2017-08-09

ECLIECLI:NL:RVS:2017:2146
Date09 Agosto 2017
Docket Number201604480/1/A2
CourtCouncil of State (Netherlands)

201604480/1/A2.

Datum uitspraak: 9 augustus 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

G4S Cash Solutions B.V. en G4S Cash Management B.V., beide gevestigd te Utrecht,

(hierna gezamenlijk en in enkelvoud: de vennootschap)

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 mei 2016 in zaken nrs. 15/2997 en 15/2998 in het geding tussen:

de vennootschap

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2014 heeft de minister 722 aanvragen van de vennootschap om subsidie voor praktijkleerplaatsen afgewezen.

Bij besluit van 28 april 2015 heeft de minister het door de vennootschap daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 mei 2016 heeft de rechtbank het door de vennootschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vennootschap hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De minister en de vennootschap hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2016, waar de vennootschap, vertegenwoordigd door mr. dr. C.W.M. van Ballegooijen, vergezeld door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.J. Oskam en mr. S.C. Eger, vergezeld door B. Ligtenberg, zijn verschenen. Voorts is NCOI Opleidingsgroep B.V. (hierna: NCOI), vertegenwoordigd door mr. W.E. Pors, advocaat te Den Haag, vergezeld door [gemachtigden], ter zitting verschenen. Nadat de Afdeling de toelating van NCOI als partij ter zitting ongedaan heeft gemaakt, is mr. Pors niet meer als vertegenwoordiger van NCOI, maar als mede-gemachtigde van de vennootschap opgetreden.

De Afdeling heeft het onderzoek op grond van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heropend om schriftelijke inlichtingen als bedoeld in artikel 8:45 van de Awb bij de minister in te winnen.

De minister heeft deze inlichtingen verstrekt bij brief van 25 januari 2017.

De vennootschap heeft een schriftelijke reactie hierop ingediend bij brief van 8 maart 2017.

De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 14 maart 2017, waar de vennootschap, vertegenwoordigd door mr. dr. Van Ballegooijen en mr. Pors, voornoemd, vergezeld door [gemachtigde], voornoemd, en de minister, vertegenwoordigd door mr. Oskam, voornoemd, vergezeld door drs. E.G.J. Mooren, zijn verschenen.

Overwegingen

Aanleiding

1. De vennootschap is een geld- en waardentransporteur die ook het beheer van geldautomaten en -voorraden en de waardenlogistiek van Nederlandse banken verzorgt en telcentrales van bankbiljetten en munten exploiteert.

2. De vennootschap is erkend als leerbedrijf in het kader van de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: de Web) en mag leerlingen opleiden voor de beroepskwalificaties op mbo-niveau Logistiek medewerker niveau 2, opgenomen in het Centraal register beroepsonderwijs onder de code (hierna ook: crebo) 90255, Logistiek teamleider niveau 3 (crebo 90202) en Logistiek supervisor niveau 4 (crebo 90217). De vennootschap heeft een deel van haar medewerkers aan deze opleidingen laten deelnemen. Om compensatie te krijgen voor de kosten die zij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 juli 2014 als leerbedrijf voor deze opleidingen heeft gemaakt, heeft de vennootschap op 18 juni 2014 op grond van de Subsidieregeling praktijkleren (hierna: de Subsidieregeling) in totaal 722 subsidieaanvragen ingediend.

3. De minister heeft aan het besluit van 10 december 2014 tot afwijzing van deze aanvragen ten grondslag gelegd dat de vennootschap niet aan de voorwaarden van de artikelen 4 en 5, aanhef en onder a, b en c, van de Subsidieregeling heeft voldaan. Dit standpunt is gebaseerd op het rapport "Specifiek onderzoek MBO NCOI" van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspectie) van oktober 2014 (hierna: het inspectierapport), dat is uitgebracht naar aanleiding van het onderzoek dat de inspectie in de periode van 20 mei tot 22 juli 2014 heeft uitgevoerd bij NCOI, als verantwoordelijke onderwijsinstelling, naar de naleving van de Web en de daarop gebaseerde regelgeving. In het inspectierapport is vermeld dat de beroepscontext van de vennootschap niet aansluit bij de logistieke opleidingen zoals beschreven in de kwalificatiedossiers, de logistieke processen bij de vennootschap beperkt zijn en onvoldoende inhoud bieden voor de kerntaken en werkprocessen van deze opleidingen, zodat de kerntaken uit het kwalificatiedossier onvoldoende kunnen worden aangeleerd op de werkplek. De kwaliteit van het onderwijsproces en de examinering zijn onvoldoende en een aantal in de Web neergelegde vereisten is niet nageleefd, aldus het inspectierapport.

Gewijzigd standpunt van de minister

4. In de door de vennootschap aangespannen beroepsprocedure heeft de minister het betoog van de vennootschap onderschreven dat artikel 5, aanhef en onder b, van de Subsidieregeling hier niet van toepassing is, gelet op de overgangsbepaling, neergelegd in artikel 32 van de Subsidieregeling. Verder heeft de minister hierin verduidelijkt dat artikel 4 van de Subsidieregeling de grondslag biedt voor subsidie en in artikel 5 van de Subsidieregeling de voorwaarden zijn neergelegd om voor subsidie in aanmerking te komen. De Afdeling leidt hieruit af dat aan de afwijzing niet langer ten grondslag ligt dat de vennootschap niet heeft voldaan aan de voorwaarden van de artikelen 4 en 5, aanhef en onder a, b en c, van de Subsidieregeling, maar dat hieraan uitsluitend nog ten grondslag ligt dat zij niet heeft voldaan aan die van artikel 5, aanhef en onder a en c, van de Subsidieregeling.

Uitspraak van de rechtbank

5. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister zich bij de beoordeling van de subsidieaanvragen ten aanzien van de kwaliteit van de opleidingen mocht baseren op het inspectierapport. Zij heeft overwogen dat het inspectierapport betrekking heeft op de opleidingen en periode waarvoor de vennootschap subsidie heeft aangevraagd en dat niet is gebleken dat het inspectierapport onzorgvuldig tot stand is gekomen. De enkele stelling dat de inspectie slechts één locatie heeft bezocht en daar erg kort aanwezig is geweest, is volgens de rechtbank onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De aan het inspectierapport ten grondslag liggende feiten zijn volgens de rechtbank onvoldoende gemotiveerd door de vennootschap betwist. Zij heeft dan ook geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het inspectierapport niet aan de afwijzing van de subsidieaanvragen ten grondslag mocht worden gelegd.

De rechtbank heeft verder overwogen dat uit het inspectierapport volgt dat de opleidingen die NCOI ten behoeve van medewerkers van de vennootschap heeft verzorgd, niet voldoen aan de wettelijke eisen. De opleidingen sloten niet geheel aan op de betreffende kwalificatiedossiers, zodat de deelnemers geen opleiding hebben gevolgd die gericht was op het behalen van een kwalificatie zoals bedoeld in artikel 7.1.3 van de Web. Volgens de rechtbank heeft de minister daarom terecht het standpunt ingenomen dat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 5, aanhef en onder a, van de Subsidieregeling en heeft hij reeds daarom de subsidieaanvragen kunnen afwijzen. Aan de beoordeling van het betoog in beroep dat de vennootschap heeft voldaan aan de voorwaarde van artikel 5, aanhef en onder c, van de Subsidieregeling is de rechtbank niet toegekomen.

Toelating NCOI als partij

6. De minister heeft aangevoerd dat de Afdeling NCOI ten onrechte in hoger beroep als partij heeft toegelaten, nu NCOI niet rechtstreeks wordt geraakt door het besluit van 28 april 2015 en in beroep bij de rechtbank niet heeft deelgenomen aan het geding.

6.1. Artikel 8:26, eerste lid, van de Awb luidt: "De bestuursrechter kan tot de sluiting van het onderzoek ter zitting ambtshalve, op verzoek van een partij of op hun eigen verzoek, belanghebbenden in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen."

6.2. Artikel 12, tweede lid, van de Procesregeling bestuursrechtelijke colleges 2014 (hierna: de Procesregeling) luidt: "indien het een zaak in hoger beroep betreft, wordt tevens in ieder geval de indiener van het beroepschrift in eerste aanleg als partij aangemerkt."

Het vijfde lid luidt: "Het college kan op elk moment in de procedure terugkomen van een beslissing om een derde als partij aan het geding te laten deelnemen."

6.3. Uit artikel 12, vijfde lid, van de Procesregeling volgt dat de inwilliging van het verzoek van NCOI om als partij aan het geding deel te nemen een voorlopige beslissing is, waarop de Afdeling op elk moment in de procedure kan terugkomen. De minister heeft terecht aangevoerd dat NCOI niet als partij aan de beroepsprocedure bij de rechtbank heeft deelgenomen, terwijl zij de rechtbank hierom had kunnen verzoeken. De Afdeling heeft de toelating van NCOI als partij tot het geding daarom ongedaan gemaakt op de zitting van 8 december 2016. Dit betekent dat hetgeen NCOI bij de Afdeling heeft aangevoerd niet in het oordeel zal worden betrokken.

Inbreng van de vennootschap op het inspectierapport

7. De vennootschap betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het inspectierapport onzorgvuldig tot is stand gekomen, nu zij ten onrechte geen inbreng heeft gehad op het inspectierapport. De vennootschap stelt dat het inspectierapport noch het concept hiervan met haar zijn besproken, zij eerst hiervan kennis genomen bij de afwijzing van de subsidieaanvragen en zichzelf niet in dit rapport herkent. De minister mocht de afwijzingen niet baseren op het inspectierapport, aldus de vennootschap.

Vergewisplicht

7.1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

7.2. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht (hierna: de WOT) is het toezicht op het onderwijs opgedragen aan de inspectie. Gelet op...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT
2 temas prácticos
  • Uitspraak Nº C-09-575326-KG ZA 19-540. Rechtbank Den Haag, 2019-07-11
    • Nederland
    • Rechtbank Den Haag (Neederland)
    • 11 juli 2019
    ...nr. 8 13 ABRvS 21 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3233 14 Kamerstukken II 2000-2001, 27 783, nr. 3, p. 19 15 ABRvS 9 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2146 ...
  • Uitspraak Nº 201609890/1/A3. Raad van State, 2017-12-27
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 27 december 2017
    ...college op elk moment in de procedure terugkomen." 1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen bij uitspraak van 9 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2146, blijkt uit artikel 12, vijfde lid, van de Procesregeling dat de inwilliging van een verzoek van een derde om als partij aan het geding d......
2 sentencias
  • Uitspraak Nº C-09-575326-KG ZA 19-540. Rechtbank Den Haag, 2019-07-11
    • Nederland
    • Rechtbank Den Haag (Neederland)
    • 11 juli 2019
    ...nr. 8 13 ABRvS 21 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3233 14 Kamerstukken II 2000-2001, 27 783, nr. 3, p. 19 15 ABRvS 9 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2146 ...
  • Uitspraak Nº 201609890/1/A3. Raad van State, 2017-12-27
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 27 december 2017
    ...college op elk moment in de procedure terugkomen." 1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen bij uitspraak van 9 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2146, blijkt uit artikel 12, vijfde lid, van de Procesregeling dat de inwilliging van een verzoek van een derde om als partij aan het geding d......

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT