Uitspraak Nº 202105572/1/R1. Raad van State, 2022-08-31

ECLIECLI:NL:RVS:2022:2551
Docket Number202105572/1/R1
Date31 Agosto 2022
CourtCouncil of State (Netherlands)

202105572/1/R1.

Datum uitspraak: 31 augustus 2022

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Amstelveen,

appellanten,

en

1. de raad van de gemeente Amstelveen,

2. het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2021 heeft het college een besluit hogere waarden genomen.

Bij besluit van 2 juni 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Amsteldijk Zuid 105" vastgesteld.

Bij besluit van 14 juli 2021 heeft het college aan Zuiver Vastgoed Amsterdam B.V. (hierna: Zuiver Vastgoed) een omgevingsvergunning voor bouwen verleend voor de realisatie van drie woningen op het perceel Amsteldijk Zuid 105 in Amstelveen.

De besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekend gemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro).

Tegen deze besluiten hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

De raad en het college en [appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2022, waar [appellant A] en [appellant B], vergezeld van [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.M.H. Sangers, advocaat in Amsterdam, en de raad en het college, vertegenwoordigd door N. Cuperus, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Zuiver Vastgoed, vertegenwoordigd door mr. M.L.M. Frantzen, advocaat in Amstelveen, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plan voorziet in de ontwikkeling van drie vrijstaande woningen op het perceel Amsteldijk Zuid 105 in Amstelveen. Op het perceel staat nu het voormalige café De Zwarte Kat. De oostzijde van het plangebied grenst aan de Amsteldijk Zuid en ligt voor een deel op en aan de dijk. Ten oosten van het plangebied ligt de rivier de Amstel.

Bij besluit van 23 april 2021 heeft het college ten behoeve van het plan "Amsteldijk Zuid 105" hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld voor de drie voorziene woningen.

Bij besluit van besluit van 14 juli 2021 heeft het college een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) verleend voor het bouwen van drie woningen op het perceel.

[appellant A] en [appellant B] kunnen zich niet met de besluiten verenigen.

Ontvankelijkheid

2. De raad, het college en Zuiver Vastgoed stellen dat het beroep van [appellant A] en [appellant B] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij op te grote afstanden van het plangebied wonen. Bovendien heeft het bestemmingsplan volgens de raad en het college betrekking op drie woningen op een bestaand bebouwd en ingericht perceel en zullen [appellant A] en [appellant B] geen gevolgen van enige betekenis van het plan ondervinden.

2.1. Bij uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, heeft de Afdeling - tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7 - overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), maar die wel een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is. Zaken over bestemmingsplannen worden als omgevingsrechtelijke zaken beschouwd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1434, onder 10).

2.2. De Afdeling stelt vast dat in artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wro aan een ieder de mogelijkheid is geboden om over het ontwerpplan zienswijzen bij de raad naar voren te brengen. [appellant A] en [appellant B] hebben op respectievelijk 7 en 23 december 2020 een zienswijze over onder meer het ontwerpplan naar voren gebracht. Gelet op wat hiervoor is overwogen, kan in het midden blijven of zij als belanghebbenden zijn aan te merken, omdat ook als zij dit niet zouden zijn, dit hun in beroep niet kan worden tegengeworpen. Er is daarom geen aanleiding om het beroep van [appellant A] en [appellant B] niet-ontvankelijk te achten.

Ingetrokken beroepsgronden

3. [appellant A] en [appellant B] hebben ter zitting hun beroepsgrond dat de anterieure overeenkomst die de gemeente met Zuiver Vastgoed is aangegaan in strijd met de toenmalige Wet openbaarheid van bestuur niet ter inzage is gelegd, ingetrokken. Ook hebben zij ter zitting hun verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb ingetrokken.

Het bestemmingsplan

Provinciale verordening

4. [appellant A] en [appellant B] betogen dat het plan in strijd met artikel 24, eerste lid, onder a van de Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland (hierna: PRV) is vastgesteld, omdat woningen mogelijk worden gemaakt binnen de zogenoemde bufferzone. Primair voeren zij aan dat aan de artikelsgewijze toelichting waarin staat dat het bestaand stedelijk gebied niet tot de nieuwe bufferzones behoort, geen rechtskracht toekomt. Subsidiair voeren [appellant A] en [appellant B] aan dat het plangebied niet ligt binnen bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) en het onderhavige initiatief daarom een "kleinschalige ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied" als bedoeld in artikel 5c van de PRV is. Volgens [appellant A] en [appellant B] merkt de raad de buurtschap De Zwarte Kat aan als landelijk gebied, in welk verband zij wijzen op het voorheen geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied" en de plantoelichting daarvan. Verder wijzen zij erop dat het geïsoleerd beschouwen van het perceel als bestaand stedelijk gebied te midden van wat de raad ziet als landelijk gebied in strijd is met wat de provincie tracht te bereiken met de aangepaste definitie van bestaand stedelijk gebied.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een inhoudelijke behandeling van deze beroepsgrond.

4.2. Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

4.3. Artikel 24, eerste lid, onder a, van de PRV zoals dat gold toen de raad het besluit van 2 juni 2021 nam, bepaalt dat voor de gebieden die vallen binnen de begrenzing bufferzones op kaart 5b en op de digitale verbeelding ervan, een bestemmingsplan nieuwe woonbebouwing niet mogelijk maakt. Dit artikel strekt tot bescherming van de openheid van de bufferzones. Het belang van [appellant A] en [appellant B] is gelegen in het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de overzichtsuitspraak over relativiteit van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.5, kunnen appellanten tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan op grond van de Wro, zoals hier aan de orde, opkomen met het oog op hun belang om gevrijwaard te blijven van aantasting van hun woon- en leefomgeving.

De kortste afstand tussen de woning van [appellant A] en het plangebied bedraagt ongeveer 154 m. Hij heeft door de schuine ligging van zijn woning ten opzichte van het plangebied en de tussengelegen bebouwing geen zicht op het plangebied vanuit zijn woning. Onder deze omstandigheden bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen verwevenheid tussen het belang van [appellant A] bij behoud van een goede kwaliteit van zijn leefomgeving met het belang dat artikel 24 van de PRV beoogt te beschermen. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat de door hem ingeroepen norm kennelijk niet strekt tot bescherming van zijn belang. Dit betekent dat dit betoog voor zover aangevoerd door [appellant A] op grond van artikel 8:69a van de Awb niet kan leiden tot vernietiging van het plan. De Afdeling zal het betoog toch inhoudelijk bespreken, nu deze beroepsgrond ook door [appellant B] is aangevoerd. De kortste afstand tussen de woning van [appellant B] en het plangebied bedraagt ongeveer 108 m. Tussen zijn...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT