Uitspraak Nº AWB - 17 _ 3751. Rechtbank Den Haag, 2018-04-26

ECLIECLI:NL:RBDHA:2018:5146
Date26 Abril 2018
Docket NumberAWB - 17 _ 3751
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 17/3751

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 april 2018 in de zaak tussen [Stichting X] , [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] ,

[persoon 5] , [persoon 6] , [persoon 7] , [persoon 8] , [persoon 9] , [persoon 10] , [persoon 11] ,

[persoon 12] en [persoon 13] ( [Werkgroep] ), [persoon 14] , [persoon 15] ,

[persoon 16] , [persoon 17] , [persoon 18] , [persoon 19] , [persoon 20] , [persoon 21] ,

[persoon 22] en [persoon 23] , te [plaats 1] , eisers

(gemachtigde: mr. R.B. van Heijningen),

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [vergunninghoudster], te [plaats 1] , vergunninghoudster (gemachtigde: mr. A.M.M. Ferwerda).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een onderwijs- en cultuurcomplex (het OCC) en het verbouwen van de bestaande parkeergarages op de percelen, kadastraal bekend gemeente Den Haag, sectie [sectie] , nr. [nummers] , plaatselijk bekend [plek] te [plaats 1] .

Bij besluit van 20 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder, voor zover hier van belang, het bezwaar van eisers, voor zover ingediend namens [persoon 13] , [persoon 12] en de [Werkgroep] , niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar van eisers, voor zover ontvankelijk, gegrond verklaard in die zin dat aan de omgevingsvergunning een voorschrift wordt toegevoegd en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard. Verweerder heeft het verzoek van eisers om vergoeding van de kosten van deskundige rechtsbijstand op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eisers hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2018. Van eisers is verschenen [persoon 12] , bijgestaan door gemachtigde voornoemd en vergezeld door

[persoon 24] en [persoon 25] .

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door

[persoon 26] en [persoon 27] . Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [persoon 28] en [persoon 29] .

Overwegingen

1. Ter zitting is het beroep, voor zover dat is ingesteld door eisers [Werkgroep] , [persoon 12] en [persoon 13] ingetrokken. Wanneer de rechtbank hierna spreekt over “eisers”, wordt daarmee bedoeld de eisers die hun beroep hebben gehandhaafd.

2. Het bouwplan voorziet in het oprichten van het OCC aan de [plek] . Tevens wordt voorzien in de verbouwing van de bestaande parkeergarages op die locatie. De omgevingsvergunning bevat toestemming voor activiteiten, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, en c, van de

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Eisers hebben het bestreden besluit gemotiveerd bestreden.

3. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eisers belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Ingevolge deze bepaling wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

3.1

Zoals door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is overwogen in haar uitspraak van 16 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:737) moet, wil er sprake zijn van belanghebbendheid, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, aannemelijk zijn dat ter plaatse van de woning of het perceel van de betrokkene gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden vanwege de toegestane activiteiten. In haar uitspraak van 23 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2271) heeft de Afdeling een nadere invulling van het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ gegeven en daartoe onder meer overwogen dat uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit (zoals een bestemmingsplan of een vergunning) toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit.

3.2

[persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] , [persoon 5] , [persoon 6] , [persoon 7] , [persoon 8] , [persoon 9] , [persoon 10] , [persoon 11] , [persoon 14] , [persoon 15] , [persoon 16] , [persoon 17] , [persoon 18] , [persoon 19] , [persoon 20] , [persoon 21] , [persoon 22] en

[persoon 23] wonen tot een afstand van ongeveer 210 meter van het bouwplan. Zij zijn naar het oordeel van de rechtbank als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb aan te merken, omdat het bouwplan en de daarmee gepaard gaande gevolgen voor het verkeer en parkeren een verslechtering van hun woon- en leefklimaat kunnen meebrengen.

3.3

Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is, als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.

Met artikel 1:2, derde lid, van de Awb heeft de wetgever blijkens de totstandkomingsgeschiedenis (Kamerstukken II 1988/1989, 21 221, nr. 3, blz. 32-35) veilig willen stellen dat verenigingen of stichtingen als belanghebbende kunnen opkomen, mits een algemeen of collectief belang dat zij zich statutair ten doel stellen te behartigen en waarvoor zij zich daadwerkelijk inzetten, bij het besluit rechtstreeks is betrokken (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1869).

3.4

De [Stichting X] (de stichting) stelt zich blijkens haar statuten ten doel het behoud, de versterking en de reconstructie van het gewaardeerd stadsgezicht in het algemeen en dat van de stad Den Haag in het bijzonder, alsmede van de fysieke en sociale stedelijke omgeving, het behartigen van de belangen, veiligheid en gezondheid van haar inwoners, omwonenden en andere belanghebbenden ter bescherming van waarden van stadsgezicht, groen, stedenbouw, woon- en werkklimaat, de goede stedenbouwkundige, architectonische en ruimtelijke inrichting van de stad en het bewaken van een zorgvuldig en transparant besluitvormingstraject op deze terreinen.

3.5

Gelet op haar statutaire doel en feitelijke werkzaamheden, waaronder het voeren van overleg met bestuursorganen en organisaties en het inspreken tijdens raads- en commissievergaderingen, kan ook de stichting naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.

4. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

Ingevolge het vijfde lid kan de bestuursrechter het beroep tegen het nieuwe besluit echter verwijzen naar een ander orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.

5. Het is de rechtbank gebleken dat vergunninghoudster op 8 november 2017 een aanvraag heeft ingediend voor een gewijzigde omgevingsvergunning. De wijzigingen hebben met name betrekking op de indeling van de gevel (vooral in de plintzone) van het OCC en de herverdeling van de verschillende gebruiksfuncties binnen het gebouw. Eisers hebben de rechtbank bij brief van 2 maart 2018 meegedeeld dat verweerder bij besluit van

9 februari 2018 (het wijzigingsbesluit) aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning heeft verleend voor het gewijzigd uitvoeren van de vergunning van 21 december 2016.

6. Verweerder heeft onder het wijzigingsbesluit de bezwaarclausule vermeld en heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat dit besluit niet aan te merken is als een wijzigingsbesluit, als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Eisers hebben desgevraagd verklaard dat het besluit van 9 februari 2018 wel een artikel 6:19-besluit is. Vergunninghoudster heeft verklaard dat dit besluit in elk geval wijzigingen van ondergeschikte aard betreft.

7. Gelet op het belang van een goede rechtspleging, dat met een voortvarende behandeling van de zaak is gediend, zal de rechtbank het wijzigingsbesluit niet betrekken in de onderhavige procedure. Redengevend hiervoor is dat de rechtbank pas in een laat stadium kennis heeft genomen van (de inhoud van) het besluit van 9 februari 2018. Om dit besluit bij het beroep te kunnen betrekken zou, uit een oogpunt van behoorlijke procesvoering, de procedure moeten worden verlengd om de relevante processtukken in het geding te laten brengen en partijen in de gelegenheid te stellen hun standpunt over het besluit schriftelijk uiteen te zetten. Partijen hebben ter zitting verklaard er geen bezwaar tegen te hebben wanneer de rechtbank het wijzigingsbesluit in deze procedure buiten beschouwing laat.

Gelet hierop kan het antwoord op de vraag of de aanvraag van 8 november 2017 al dan niet ziet op wijzigingen van ondergeschikte aard ten opzichte van de eerdere aanvraag van

15 juli 2016, en daarmee de vraag of het besluit van 8 februari 2018 is aan te merken als besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, in het midden blijven. Een kwalificatie als 6:19-besluit laat immers onverlet dat het de rechtbank ook dan vrij staat het besluit niet te betrekken in haar beoordeling en het beroep van rechtswege van eisers tegen dat besluit met toepassing van artikel 6:19, vijfde lid, van de Awb te verwijzen naar verweerder ter behandeling als bezwaar...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT