Uitspraak Nº AWB 20/2837 en AWB 20/2839. Rechtbank Limburg, 2021-03-02

ECLIECLI:NL:RBLIM:2021:1836
Date02 Marzo 2021
Docket NumberAWB 20/2837 en AWB 20/2839
RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

Zaaknummers: AWB 20/2837 en AWB 20/2839

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 maart 2021 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas, verweerder

(gemachtigden: drs. A.P. Langerak en W. Schers).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam vergunninghouder] (hierna: de vergunninghouder).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2020 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een nieuwbouwwoning aan [adres 1] (hierna: het perceel).

Bij brief van 7 juli 2020 is door eiser tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij brief van 9 juli 2020 is voorts de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), te treffen.

Bij besluit van 8 oktober 2020 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden van beroep zijn ingediend op 4 november 2020. Eiser heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De vergunninghouder en zijn echtgenote, [naam echtgenote]

, zijn verschenen.

De voorzieningenrechter doet met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook onmiddellijk in de hoofdzaak.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1. Het gaat in deze zaak om de omgevingsvergunning die verweerder aan de vergunninghouder heeft verleend voor het bouwen van een vrijstaande woning op het perceel. Eiser is het er niet mee eens dat verweerder deze omgevingsvergunning heeft verleend. Hij voert aan dat het verlenen van de omgevingsvergunning in strijd is met eerdere rechterlijke uitspraken en raadsbesluiten en bovendien in strijd is met toezeggingen die door de wethouder van (de rechtsvoorganger van) verweerder zouden zijn gedaan. Daarnaast betoogt eiser dat de bouw van een woning op het perceel onevenredig bezwarend voor omwonenden is en er geen rekening wordt gehouden met de aard van de omgeving. De bouw van een woning in een beeldbepalend historisch park vernietigt het karakter van het park definitief en ontneemt velen het plezier van het gebruik hiervan, aldus eiser.

Wat ging aan deze zaak vooraf?

2. Eiser woont aan [adres 2] . Zijn woning ligt schuin tegenover het perceel. Ter plaatse geldt - voor zover hier relevant - het bestemmingsplan “Dubbelkern Helden-Panningen”, vastgesteld op 5 februari 2013 (hierna: het bestemmingsplan). Op het perceel rusten de bestemmingen “Wonen - 3” en “Waarde - Archeologie 4”.

3. Op 10 april 2020 heeft de vergunninghouder bij verweerder een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een vrijstaande nieuwbouwwoning op het perceel. Uit de bestektekening die zich in het dossier bevindt, blijkt dat de woning wordt voorzien van een kelder die zich ongeveer 2,90 meter onder het maaiveld bevindt.

4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Deze omgevingsvergunning heeft volgens verweerder betrekking op de activiteit “bouwen” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Ook heeft deze omgevingsvergunning betrekking op “het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, aldus verweerder. De bebouwing van de te bouwen woning reikt namelijk dieper dan 40 centimeter onder het maaiveld en er is geen sprake van het vergroten van bestaande gebouwen en/of bouwwerken met een oppervlak van minder dan 250 m2: er wordt immers een nieuwe woning gebouwd. Dit is in strijd met artikel 38.2.1, aanhef en onder respectievelijk a en b, van het bestemmingsplan. Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a en onder 1°, van de Wabo in samenhang met artikel 38.3.1 van het bestemmingsplan heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend om af te wijken van hetgeen in artikel 38.2.1 van het bestemmingsplan is bepaald.

5. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Naar aanleiding daarvan heeft de AWB-adviescommissie van het college van burgemeester en wethouders, burgemeester en de raad (hierna: de bezwaarcommissie) op 7 september 2020 geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren en het primaire besluit te handhaven. Hiertoe heeft de bezwaarcommissie overwogen dat verweerder een omgevingsvergunning heeft mogen verlenen voor het bouwen van de vrijstaande woning op het perceel, omdat dit op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. De belangen die eiser tegen het bouwplan aanvoert, zoals verlies van uitzicht, verlies van groen, toename van verkeer en waardevermindering van andere woningen, hadden in de bestemmingsplanprocedure kunnen worden ingebracht. Deze bezwaren kunnen nu niet leiden tot het weigeren van de gevraagde omgevingsvergunning, omdat de raad deze belangen bij het vaststellen van het bestemmingsplan heeft meegewogen en dit plan onherroepelijk is vastgesteld. Het betoog van eiser dat door de raad en het college toezeggingen zijn gedaan, slaagt volgens de bezwaarcommissie niet. Uit hetgeen eiser heeft aangevoerd blijkt namelijk niet dat door de raad, het college of ambtenaren concrete toezeggingen zijn gedaan die zouden moeten worden nagekomen.

6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder - onder overneming van het advies van de bezwaarcommissie - het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

7. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Wie heeft beroep ingesteld?

8. Eiser heeft gesteld dat in “de groep [naam eiser] en anderen” ruim 400 medestanders zijn verenigd die zich tegen het bouwplan van de vergunninghouder verzetten en hier samen beroep tegen hebben ingesteld.

9. De voorzieningenrechter overweegt dat degene die het niet eens is met een besluit van een bestuursorgaan - in dit geval het besluit van verweerder om de omgevingsvergunning voor de bouw van de nieuwbouwwoning te verlenen - op grond van artikel 7:1 van de Awb eerst bezwaar moet maken tegen dat besluit voordat hij beroep kan instellen bij de bestuursrechter.

10. De voorzieningenrechter stelt vast dat eiser “en medestanders”, wonende aan [adres 2] - het adres van eiser - in de brief van 7 juli 2020 bezwaar hebben gemaakt tegen het primaire besluit. Het bezwaarschrift is enkel ondertekend door eiser. Eiser heeft binnen de termijn waarin bezwaar moet worden gemaakt tegen het primaire besluit geen enkele naam van de gestelde medestanders bekendgemaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de omstandigheid dat bezwaar wordt ingesteld namens een persoon of personen van wie tijdens de bezwaartermijn de identiteit niet kenbaar is, niet worden beschouwd als een vormverzuim dat op grond van artikel 6:6 van de Awb kan worden hersteld. In dat geval staat tijdens de bezwaartermijn immers nog niet vast wie bezwaar heeft willen maken. De artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb strekken er niet toe het mogelijk te maken bezwaar in te stellen namens nog onbekende personen. De identiteit van degene(n) namens wie bezwaar wordt gemaakt, moet voor afloop van de bezwaartermijn bekend zijn. De voorzieningenrechter vindt voor dit oordeel steun in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van

20 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:547) en 19 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:492).

Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter er bij de beoordeling van de vraag wie beroep heeft ingesteld vanuit gaat dat eiser de enige is die bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit.

11. In de brief van 4 november 2020 hebben eiser “en medestanders”, wonende aan [adres 2]...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT