Uitspraak Nº AWB 20/6489 en AWB 21/4623. Rechtbank Den Haag, 2022-10-05

ECLIECLI:NL:RBDHA:2022:10531
Docket NumberAWB 20/6489 en AWB 21/4623
Date05 Octubre 2022
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 20/6489 en AWB 21/4623


uitspraak van de meervoudige kamer van 5 oktober 2022 in de zaken tussen
[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,

gemachtigde: mr. S.C. van Paridon,

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. B. Volkers.

Procesverloop

AWB 20/6489

Bij besluit van 14 januari 2020 (primair besluit 1) heeft verweerder eisers verzoek van 6 november 2019 om opheffing van zijn ongewenstverklaring afgewezen.

Eiser heeft op 6 mei 2020 tegen primair besluit 1 bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 28 juli 2020 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen bestreden besluit 1 beroep, geregistreerd onder zaaknummer AWB 20/6489, ingesteld.

AWB 21/4623

Bij besluit van 1 september 2020 (primair besluit 2) heeft verweerder eisers verzoek van 6 mei 2020 om opheffing van zijn ongewenstverklaring afgewezen.

Bij besluit van 3 februari 2021 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit 2 ongegrond verklaard.

Eiser heeft op 3 augustus 2021 tegen bestreden besluit 2 beroep, geregistreerd onder zaaknummer AWB 21/4623, ingesteld.

Beide procedures

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft, in reactie hierop, een aanvullend beroepschrift ingediend.

De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft de beroepen op 30 november 2021 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder, mr. A. de Graaf. De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en partijen in de gelegenheid gesteld een nadere reactie in te dienen.

Eiser heeft op 23 december 2021 een nadere reactie (met bijlagen) ingediend.

Verweerder heeft op 20 januari 2022 een nadere reactie ingediend.

Bij brief van 3 maart 2022 heeft eiser op de reactie van verweerder gereageerd.

Verweerder heeft bij brief van 7 maart 2022 op deze reactie van eiser gereageerd.

Met het verwijzingsbesluit van 31 maart 2022 heeft de enkelvoudige kamer van de rechtbank de zaken, in de stand waarin deze zich bevonden, verwezen naar de meervoudige kamer.

Op 8 augustus 2022 heeft eiser een aanvullend beroepschrift ingediend.

Op 23 augustus 2022 heeft verweerder screenshots ingediend.

De behandeling van de beroepen is hervat op de zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank (hierna: de rechtbank) van 24 augustus 2022. Ter zitting zijn verschenen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Als getuige is verschenen en gehoord de heer [persoon A] (hierna: de heer [persoon A] ), [naam functie] bij de afdeling Business Innovation & Support van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Overwegingen

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de deugdelijkheid van het postverzendings(registratie)systeem van de IND: Indigo in combinatie met het ‘verzendhuis’.

De bestreden besluiten en het verweerschrift

2.1.

Verweerder heeft met het bestreden besluit 1 het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet binnen de termijn van vier weken als bedoeld in artikel 69 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is ingediend. De redenen die eiser heeft gegeven voor het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift acht verweerder niet verschoonbaar.

2.2.

Verweerder heeft met het bestreden besluit 2 de afwijzing van eisers tweede verzoek om opheffing van zijn ongewenstverklaring gehandhaafd.

2.3.

In het verweerschrift van 17 november 2021 stelt verweerder zich ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit 2 op het standpunt dat het te laat is ingesteld, zodat dit beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Verweerder wijst onder meer op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:358).

De gronden van beroep ten aanzien van de ontvankelijkheid

3. Eiser betoogt dat verweerder zijn bezwaarschrift tegen het besluit van 14 januari 2020 (primair besluit 1) ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij stelt dit bezwaar tijdig te hebben ingediend. Verder betoogt eiser dat hij tijdig beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 3 februari 2021 (bestreden besluit 2), zodat dit beroep ontvankelijk is. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze besluiten daadwerkelijk zijn verzonden. Eiser heeft deze besluiten pas ontvangen nadat hij verweerder in gebreke heeft gesteld en heeft vrijwel direct daarna bezwaar/beroep ingesteld. Volgens eiser is het postverzendings(registratie)systeem van verweerder geen deugdelijk en betrouwbaar systeem. Het systeem bevat volgens hem veel fouten en slordigheden, die mogelijk te wijten zijn aan de gewijzigde werkprocessen van verweerder naar aanleiding van de coronamaatregelen. Eiser wijst erop dat zijn gemachtigde, met name in de ‘coronaperiode’, vaker poststukken van de IND (veel) later of helemaal niet heeft ontvangen. Zijn gemachtigde heeft zijn werkwijze hierop aangepast door verweerder in voorkomende gevallen in gebreke te stellen. Met de overgelegde screenshots heeft verweerder volgens eiser niet aannemelijk gemaakt dat de besluiten wel tijdig zijn verzonden. Uit de screenshots blijkt namelijk niet dat de besluiten van 14 januari 2020 en 3 februari 2021 ook daadwerkelijk aan de postleverancier (PostNL) zijn overgedragen. Volgens eiser is dat wel vereist. Hij verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 28 april 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1045). De uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2018, waar verweerder op wijst, is volgens eiser niet leidend. Deze uitspraak is casuïstisch en in eisers situatie niet van toepassing. Eiser heeft, anders dan de vreemdeling in die zaak, helemaal geen besluiten ontvangen. Subsidiair verzoekt eiser om een descente in het ‘verzendhuis’ van verweerder.

Het juridisch kader

4.1.

Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift, in afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), vier weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen. In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

4.2.

In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

4.3.

Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, zoals de uitspraken van 24 juli 2019 (ELCI:NL:RVS:2019:2488) en van 20 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1138), volgt dat, indien de geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, het in...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT