Uitspraak Nº ROT 16/1336. Rechtbank Rotterdam, 2018-05-24

ECLIECLI:NL:RBROT:2018:3952
Date24 Mayo 2018
Docket NumberROT 16/1336
Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1

zaaknummer: ROT 16/1336

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 mei 2018 in de zaak tussen Koninklijke PostNL B.V. (PostNL), te Den Haag, eiseres,

gemachtigden: mr. drs. D.P. Kuipers en mr. drs. P.M. Waszink,

en

de Autoriteit Consument en Markt (ACM), verweerster,

gemachtigden: mr. W.T. Algera, mr. A. Mearadji en mr. R. Timmermans.

Als derde partij in het geding heeft deelgenomen

Van Straaten Post B.V. (VSP), te Nieuwegein,

gemachtigde: mr. M.J. Osse.

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2015 (het primaire besluit 1) heeft ACM PostNL gelast:

a. op verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 50.000,- per dag met een maximum van € 500.000,- binnen tien werkdagen na dagtekening van dit besluit aan VSP met inachtneming van ten minste dezelfde voorwaarden, tarieven en condities die hebben gegolden voor het aanbod van PostNL aan de gemeente Rotterdam, alsnog een non-discriminatoir aanbod te doen voor:

(i) het verlenen van volumegarantiekorting en contractduurkorting;

(ii) het rekenen van een vaste prijs voor poststukken per gewichtsklasse;

op verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 50.000,- per dag met een maximum van € 500.000,- binnen twintig werkdagen na dagtekening van dit besluit de door haar gehanteerde jaarvolumekortingen, volumegarantiekortingen en contractduurkortingen, alsmede de vaste prijs voor poststukken per gewichtsklasse, als bedoeld onder a, zijnde speciale tarieven en voorwaarden als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Postwet 2009, in overeenstemming te brengen met de in het eerste lid van dat artikel beschreven transparantieverplichting en het in het derde lid van dat artikel beschreven kenbaarheidsvereiste. PostNL dient daartoe aan postvervoerbedrijven die bij haar postvervoer afnemen in de zin van het eerste lid van genoemd artikel 9 dan wel te kennen geven dat postvervoer te willen afnemen, deze speciale tarieven en voorwaarden op non-discriminatoire wijze en met inachtneming van het gestelde in randnummer 85 van dit besluit transparant en kenbaar te maken, inclusief in elk geval de structuur, opbouw, hoogte en voorwaarden van die tarieven en kortingen.

Bij besluit van 2 juli 2015 (het primaire besluit 2) heeft ACM het verzoek van PostNL tot intrekking van het primaire besluit 1 afgewezen.

Naar aanleiding van een verzoek om voorlopige voorziening heeft ACM bericht dat de begunstigingstermijn wordt opgeschort tot de uitspraak van de voorzieningsrechter. Bij uitspraak van 25 juni 2015 (ECLI:NL:RBROT:2015:4520) heeft de voorzieningenrechter het verzoek van PostNL om schorsing van het primaire besluit 1 afgewezen. In die uitspraak heeft de voorzieningenrechter er op gewezen dat de opschorting door ACM met de bekendmaking van deze uitspraak komt te vervallen, zodat de in het primaire besluit 1 vervatte begunstigingstermijnen aanvangen vanaf de dag van verzending van de uitspraak aan de gemachtigden van PostNL.

Bij besluit van 20 juli 2015 (het primaire besluit 3) heeft ACM de begunstigingstermijnen voor de lastonderdelen a en b verlengd tot respectievelijk 15 september 2015 en 29 september 2015, met dien verstande dat het aan VSP uit te brengen aanbod dient te worden gedaan met ingang van 9 juli 2015.

Bij besluit van 12 januari 2016 (bestreden besluit 1) heeft ACM de bezwaren van PostNL tegen de primaire besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard.

PostNL heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.

Bij brief van 15 april 2016 heeft PostNL een aanvullend beroepschrift ingediend met bijgevoegd diverse stukken.

Bij brief van 18 mei 2016 heeft ACM stukken ingediend met betrekking tot het bestreden besluit 1 en heeft zij met betrekking tot een aantal stukken gevraagd om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Bij brief van 23 augustus 2016 heeft ACM een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 12 oktober 2016 heeft ACM een notitie ingediend in reactie op een rapport van PostNL.

ACM heeft de rechtbank bij brief van 15 maart 2017 verzocht de zaak aan te houden vanwege een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 8 november 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:311) in het hoger beroep van PostNL tegen een uitspraak van de rechtbank van 4 februari 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:823) die ziet op een eerdere lastoplegging aan PostNL in verband met de door PostNL gehanteerde voorwaarde uniform afzenderadres. De rechtbank heeft het verzoek ingewilligd.

Een enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft op 30 maart 2017 tijdens een regiezitting met partijen afspraken gemaakt over het te volgen tijdpad in deze en andere zaken van PostNL. In (een uittreksel van) het proces-verbaal van deze regiezitting is het tijdpad in deze zaak vastgelegd, waarin is bepaald binnen welke termijnen partijen bepaalde geschriften indienen en die erin moet resulteren dat vanaf 15 november 2017 een zogenoemde stand still-periode geldt waarin geen stukken meer worden uitgewisseld tot de in het eerste kwartaal van 2018 te plannen zitting. Voorts is daarin neergelegd dat partijen akkoord zullen gaan met kennisneming door de meervoudige kamer die de zaak afdoet van stukken waarvan wordt geoordeeld dat beperkte kennisneming in de zin van artikel 8:29 van de Awb gerechtvaardigd is.

Bij besluit van 15 juni 2017 (bestreden besluit 2) heeft ACM het bestreden besluit 1 ingetrokken en wederom de bezwaren van PostNL tegen de primaire besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard.

Bij brief van 4 augustus 2017 heeft ACM stukken ingediend met betrekking tot het bestreden besluit 2 en heeft zij met betrekking tot een aantal stukken gevraagd om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dit zowel met betrekking tot haar eigen vertrouwelijkheidsclaim als een aanvullende vertrouwelijkheidsclaim van PostNL, die in het vertrouwelijke dossier met een andere kleur is gemarkeerd.

Bij brief van 15 september 2017 heeft PostNL een nieuw aanvullend beroepschrift alsmede enkele rapporten en stukken ingediend.

Bij brief van 13 oktober 2017 heeft PostNL nog enige stukken ingediend.

Bij brief van 16 oktober 2017 heeft VSP een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

Bij brief van 16 oktober 2017 heeft ACM een nieuw verweerschrift ingediend.

Bij brief van 15 november 2017 heeft PostNL gereageerd op een nader door ACM ingediend rapport.

Bij brief van 15 november 2017 heeft ACM op de nadere stukken van PostNL gereageerd.

De rechter-commissaris heeft op 9 januari 2018 in een tweetal beslissingen geoordeeld over de claims tot beperkte kennisneming van een deel van de stukken die betrekking hebben op het bestreden besluit 1 en het bestreden besluit 2. De rechter-commissaris heeft de vertrouwelijkheidsclaim van ACM grotendeels gehonoreerd en heeft de aanvullende vertrouwelijkheidsclaims voor zover die door ACM namens PostNL zijn ingebracht grotendeels afgewezen, dit mede onder verwijzing naar eerder genomen vertrouwelijkheidsbeslissingen in het dossier met zaaknummer ROT 16/1378.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voorts zijn verschenen [naam] , werkzaam bij PostNL, drs. P.J. Hoogendoorn en ir. G.C. Boogert, beiden werkzaam bij ACM, en [naam] van VSP.

Overwegingen

Wettelijk kader

1.1.

Uit artikel 5:32 van de Awb volgt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.

In artikel 5:34, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd, op verzoek van de overtreder de last kan opheffen, de looptijd ervan opschorten voor een bepaalde termijn of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijk onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.

In artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

1.2.

Artikel 9, eerste lid, eerste volzin, van de Postwet 2009, dat deel uit maakte van hoofdstuk 3 “Onderlinge dienstverlening”, bepaalde tot 1 augustus 2017 dat indien een postvervoerbedrijf, dat beschikt over een netwerk waarmee poststukken op ten minste vijf dagen per week kunnen worden bezorgd op alle adressen in Nederland, met gebruikmaking van dat netwerk postvervoer verricht tegen speciale voorwaarden en tarieven, hij dit postvervoer voor andere postvervoerbedrijven verricht tegen non-discriminatoire en transparante voorwaarden en tarieven ten opzichte van andere afzenders en andere postvervoerbedrijven. In het derde lid was bepaald dat een postvervoerbedrijf als bedoeld in het eerste lid ervoor zorgt dat de geldende speciale voorwaarden en tarieven voor eenieder kenbaar zijn.

In artikel 48, eerste lid, van de Postwet 2009 is bepaald dat ACM bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen, met uitzondering van de verplichtingen bij of krachtens hoofdstuk 11.

1.3.

In artikel 12r, tweede lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (de Instellingswet) is bepaald dat een last onder dwangsom geldt voor een door ACM te bepalen termijn van ten hoogste twee jaren.

1.4

Met ingang van 1 augustus 2017 is artikel 9 van de Postwet 2009 komen te vervallen en is het besluit Marktanalyse 24-uurs zakelijke post in werking getreden. Daaraan voorafgaand heeft de minister van Economische Zaken de Beleidsregel over het ex ante toezicht op grond van de Postwet 2009 (Stcrt. 2016, nr. 70314: de Beleidsregel) vastgesteld. In artikel...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT