Uitspraak Nº SHE 16/2045 T en SHE 16/2053. Rechtbank Oost-Brabant, 2017-07-03

ECLIECLI:NL:RBOBR:2017:3567
Date03 Julio 2017
Docket NumberSHE 16/2045 T en SHE 16/2053
RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummers: SHE 16/2045 T en SHE 16/2053

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 3 juli 2017 in de zaken tussen [eisers] , te [woonplaats] , eisers 1

(gemachtigde: mr. M.M.H. van Kuijk),

[eisers] , te [woonplaats] , eisers 2

(gemachtigde: mr. V. Wösten),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxmeer, verweerder

(gemachtigden: ing. J.P.M. van Katwijk, M.M.L. van Lankvelt, ir. J.C. Jacobs, mr. J.P.L.M. van de Velden).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [vergunninghoudster],
te Holthees, vergunninghoudster

(gemachtigden: mr. J.A.J.M. van Houtum en R.J.M.B. Derks).

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan [vergunninghoudster] te Holthees (hierna: vergunninghoudster) omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van een varkenshouderij en het realiseren van een mestbewerkings- en verwerkingsinstallatie.

Eisers hebben hiertegen afzonderlijk beroep ingesteld. Het beroep van eisers 1 is geregistreerd onder zaaknummer SHE 16/2045 en het beroep van eisers 2 onder zaaknummer SHE 16/2053.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Op 14 september 2016 heeft een inlichtingencomparitie plaatsgevonden. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt.

Op 15 november 2016 heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) verslag ex artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitgebracht. Partijen hebben hierop gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2017. Eiser 1 is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Van eisers 2 zijn verschenen [namen] , alsmede de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghoudster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigden. Voorts is verschenen ing. E.H. Feringa, werkzaam bij de StAB.

De uitspraak is enige tijd aangehouden met het oog op een uiteindelijk niet geslaagd overleg tussen partijen.

Overwegingen

Inleiding

1.1

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Het bestreden besluit ziet op een bedrijf (een veehouderij) aan [locatie 1] , kadastraal bekend gemeente Vlieringsbeek, sectie [sectienummers] (alle gedeeltelijk) (de projectlocatie). Vergunninghoudster heeft ook een bedrijf aan [locatie 2] .

1.2

Voor het bedrijf op de projectlocatie is op 25 mei 2010 een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 maart 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP7155) zijn de tegen deze beschikking ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

1.3

Vergunninghoudster heeft een aanvraag ingediend op 9 mei 2012. De aanvraag omvat onder meer het houden van meer dan 750 zeugen en de inrichting omvat daarmee een IPPC- installatie. Het ontwerpbesluit heeft van 9 december 2015 tot en met 19 januari 2016 ter inzage gelegen met de mogelijkheid een zienswijze naar voren te brengen. Van deze gelegenheid hebben eisers gebruik gemaakt. Naar aanleiding van de zienswijzen is het besluit hersteld en is een aantal voorschriften gewijzigd en aangevuld. De zienswijzen hebben niet tot een ander besluit geleid.

2. In het bestreden besluit is vergunning verleend voor het veranderen van de inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 2 en 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). met toepassing van artikel 2.6 van de Wabo (revisievergunning).

Formele punten

3.1

Verweerder is van mening dat de beroepsgrond van eisers 2 waarin zij stellen dat de wijziging van de inrichting ook impliceert dat wordt gebouwd niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat in de zienswijze niets is aangevoerd op het besluitonderdeel “bouwen”.

3.2

De betreffende beroepsgrond ziet op een mogelijke strijd met artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo.

3.3

Ingevolge artikel 6:13 van de stuursrecht (Awb) kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.

3.4

De Afdeling heeft in de (hierboven genoemde) uitspraak van 9 maart 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP7155) bepaald dat het in de rede ligt voor de toepassing van artikel 6:13 van de Awb elk van de in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wabo bedoelde toestemmingen die in een omgevingsvergunning zijn opgenomen, als besluitonderdeel op te vatten.

3.5

De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond wel degelijk ontvankelijk is. Het staat eisers 2 vrij om in beroep andere beroepsgronden met betrekking tot een bepaalde activiteit aan te voeren mits zij tegen die activiteit zienswijzen hebben aangevoerd. Gelet op verweerders samenvatting van zienswijze 18 van eisers 2 hebben eisers 2 een zienswijze gericht tegen de uitbreiding van bebouwing en weerlegd met de stelling dat deze activiteit niet is aangevraagd. Het staat eisers 2 vrij om in beroep met een andere beroepsgrond te komen. Bovendien richt de betreffende beroepsgrond zich niet zozeer tegen datgene wat wordt gebouwd maar tegen het bestreden besluit als geheel.

4.1

Verweerder en vergunninghoudster stellen zich op het standpunt dat de meerderheid van eisers geen belanghebbende is omdat zij geen milieugevolgen van enige betekenis ondervindt. Eisers stellen dat zij allemaal binnen 1.000 meter van [locatie 1] wonen en daarom belanghebbenden zijn. Zij verwijzen hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van 7 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:5). Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat niet is gebleken dat niet aan de normen kan worden voldaan en eisers daarom geen belanghebbenden zijn.

4.2

Om belanghebbende te zijn bij een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een inrichting moet aannemelijk zijn dat ter plaatse van de woning of het perceel van eiser naar objectieve maatstaven gemeten gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden (zie de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737). Als het gaat om een intensieve veehouderij waar dieren worden gehouden waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, acht de rechtbank het op voorhand aannemelijk dat een eiser gevolgen van enige betekenis ondervindt indien hij woont op een afstand van 750 meter uit het hart van de inrichting gemeten. Dit kan anders zijn indien ter plaatse sprake is van een geurbelasting van minder dan 0,1 Ou/m³ (als de woning ligt binnen de bebouwde kom) of
1 Ou/m³ (als de woning ligt buiten de bebouwde kom). Bij een zo geringe geurbelasting ondervinden personen geen gevolgen van enige betekenis van een intensieve veehouderij.

4.3

Vier eisers wonen op meer dan 750 meter afstand, namelijk [namen] . Gelet op de ligging van de percelen van deze eisers, op enige afstand en aan de andere zijde van de spoorlijn, acht de rechtbank het niet op voorhand aannemelijk dat deze personen gevolgen van enige betekenis ondervinden. De aard van de inrichting is ook niet zodanig bijzonder dat aannemelijk is dat zij gevolgen van enige betekenis kunnen ondervinden. De rechtbank zal deze drie personen niet-ontvankelijk verklaren.

5.1

Eisers 2 hebben aangevoerd dat ten onrechte de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing is verklaard op de beroepen omdat de opname van mestverwerking (categorie 10.1 in bijlage 1 van de Chw) niet kenbaar en deugdelijk is onderbouwd. Zij achten de hieruit voortvloeiende beperking van rechtsbescherming in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).

5.2

Verweerder stelt hierover dat de nieuwe categorie 10 in bijlage 1 expliciet is opgenomen in de vierde tranche van de Chw om verlening van vergunningen voor installaties voor de verwerking van dierlijke mest te bespoedigen. Voorts geldt dat ingevolge artikel 120 van de Grondwet een wet in formele zin niet mag worden getoetst aan de Grondwet. Het beperken van het beroepsrecht is voorts niet in strijd met verdragsbepalingen.

5.3

De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat eisers 2 niet in hun belangen zijn geschaad door de toepassing van de Chw omdat zij hun beroep uitgebreid hebben weten te motiveren. Voorts acht de rechtbank de Chw niet in strijd met artikel 6 van het EVRM, in navolging van de uitspraak van de Afdeling op 17 november 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BO4217). Reeds hierom ziet de rechtbank geen aanleiding de Chw buiten toepassing te verklaren.

6.1

Volgens eisers vormen de bedrijven op de projectlocatie en op [locatie 2] één inrichting. Er is sprake van technische, organisatorische en functionele bindingen. Het bedrijf op [locatie 2] is ten onrechte bij de beoordeling buiten beschouwing gelaten.

6.2

Verweerder stelt hierover dat de installaties worden gedreven door vergunninghoudster en daarmee behoren tot eenzelfde onderneming. Van technische binding is geen sprake, omdat er geen gemeenschappelijk voorzieningen zijn. Wel is sprake van organisatorische binding. Volgens verweerder is geen sprake van een functionele binding omdat er geen uitwisseling van goederen, diensten en bedrijfsmiddelen plaatsvindt. De afstand over de weg van de ene installatie naar de andere bedraagt circa 1.400 meter. Daarmee wordt niet voldaan aan de nabijheidseis.

6.3

In een uitspraak van de Afdeling van 28 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3468) was de situatie aan de orde dat de afstand tussen twee locaties hemelsbreed ongeveer 260 meter bedroeg en dat daartussen nog een ander agrarisch bedrijf lag. Daarom oordeelde de Afdeling (anders dan deze rechtbank in haar uitspraak van 10 februari 2016 (ECLI:NL:RBOBR:2016:503), gerectificeerd op 22 maart 2016)...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT