Wet van 3 juli 2008 tot wijziging van de Financiële-verhoudingswet en enkele andere wetten in verband met het stellen van nadere regels over uitkeringen uit de algemene fondsen en over specifieke uitkeringen

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 2008

312

Wet van 3 juli 2008 tot wijziging van de Financiële-verhoudingswet en enkele andere wetten in verband met het stellen van nadere regels over uitkeringen uit de algemene fondsen en over specifieke uitkeringen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nadere regels te stellen over de integratie- en decentralisatie-uitkeringen en over de wijze van verantwoorden van de specifieke uitkeringen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Financiële-verhoudingswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1

wordt als volgt gewijzigd:

  1. In onderdeel a wordt na «Onze Minister van Binnenlandse Zaken» ingevoegd: en Koninkrijksrelaties.

  2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma worden een onderdeel toegevoegd, luidende: c. Onze Minister wie het aangaat: Onze Minister die een specifieke uitkering heeft verstrekt.

B

In artikel 5, tweede lid, wordt «tijdelijk bedragen» vervangen door: decentralisatie-uitkeringen en integratie-uitkeringen.

C

Artikel 13

komt te luiden:

Staatsblad 2008 312 1

Artikel 13
  1. De verdeling van de in artikel 5, tweede lid, bedoelde uitkeringen wordt bij algemene maatregel van bestuur geregeld. Krachtens de maatregel kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze van verdeling en de wijze van vaststellen van het volume. 2. De uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, komen ten goede aan de algemene middelen van de provincie of gemeente. 3. Integratie-uitkeringen worden binnen een bij de maatregel te bepalen termijn in de algemene uitkering opgenomen. 4. Een decentralisatie-uitkering is een uitkering waarbij geen termijn van de overgang van de uitkering naar de algemene uitkering is vastgesteld. 5. Jaarlijks bezien Onze Ministers na overleg met Onze Ministers wie het aangaat of een decentralisatie-uitkering kan worden gewijzigd in een integratie-uitkering of een algemene uitkering en doen daarvan verslag in de toelichting op de begrotingen van het provinciefonds en van het gemeentefonds.

D

Na het opschrift van hoofdstuk 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 15

a.

  1. Elke bijdrage uit 's Rijks kas die door of vanwege Onze Minister wie het aangaat onder voorwaarden ten behoeve van een bepaald openbaar belang aan provincies en gemeenten wordt verstrekt, is een specifieke uitkering. 2. Indien provincies of gemeenten optreden als marktpartij of werkgever, of als eigenaar of huurder van een roerende of onroerende zaak, en onder dezelfde voorwaarden als andere natuurlijke personen en rechtspersonen, niet zijnde medeoverheden, voor een bijdrage uit 's Rijks kas in aanmerking komen, is die bijdrage geen specifieke uitkering. 3. Bijdragen uit 's Rijks kas aan provincies en gemeenten ten behoeve van een bepaald openbaar belang waarvoor een bedrag beschikbaar is, dat lager is dan een bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld bedrag, kunnen slechts worden verstrekt als onderdeel van een verzameluitkering.

E

Het eerste lid van artikel 16 komt te luiden: 1. Specifieke uitkeringen kunnen worden verstrekt voor de bestrijding van in de regeling van de uitkering aangeduide kosten van de ontvangers.

F

Na artikel 16 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 16

a.

  1. Een verzameluitkering is een specifieke uitkering aan provincies en gemeenten per ministerie waarin bedragen voor beleidsthema's zijn opgenomen. 2. Bedragen ten behoeve van een verzameluitkering worden opgenomen in het begrotingsartikel, genoemd in artikel 6, eerste lid, onder a, van de Comptabiliteitswet 2001. 3. Een begroting als bedoeld in artikel 1, onderdelen a en b, van de Comptabiliteitswet 2001 bevat niet meer dan één verzameluitkering.

    Staatsblad 2008 312 2

  2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is belast met de verstrekking, de verlening, de vaststelling en de terugvordering van de verzameluitkeringen. Bij de verstrekking van een verzameluitkering wordt vermeld ter zake van welke beleidsthema's de uitkering wordt verstrekt, en wat de verdeling is per beleidsthema. 5. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen over de verstrekking, de verlening, waaronder de bevoorschotting, de vaststelling en de terugvordering van de verzameluitkeringen. 6. De verzameluitkering wordt besteed binnen de doelstellingen van het ministerie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a, van de Comptabiliteitswet 2001. De informatie ten behoeve van de verantwoording betreft het totaal bestede bedrag per verzameluitkering.

    G

    Na artikel 17 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 17

a.

  1. Gedeputeerde staten en het college van burgemeester en wethouders zenden de informatie ten behoeve van de verantwoording over de uitvoering van de regeling van een specifieke uitkering uiterlijk 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de vorm van: a. de jaarrekening en het jaarverslag, bedoeld in artikel 202, eerste lid, van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 198, eerste lid, van de Gemeentewet, en b. de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen, bedoeld in artikel 217, derde en vierde lid, van de Provinciewet, onderscheidenlijk artikel 213, derde en vierde lid, van de Gemeentewet. 2. Indien provincies en gemeenten van elkaar middelen ontvangen die afkomstig zijn uit een specifieke uitkering, verstrekken zij de informatie, bedoeld in het eerste lid, aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 3. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt bij ministeriële regeling nadere regels over het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde informatie. 4. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties brengt de informatie betreffende de specifieke uitkeringen onverwijld ter kennis van Onze Ministers en de bestuursorganen wie het aangaat. 5. Gedeputeerde staten en het college van burgemeester en wethouders verstrekken desgevraagd inlichtingen over de besteding van een specifieke uitkering aan de door Onze Minister wie het aangaat daartoe aangewezen ambtenaren van de accountantsdienst, bedoeld in artikel 66, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001. De ambtenaren van de accountantsdienst kunnen tevens informatie inwinnen bij de in artikel 217, tweede lid, van de Provinciewet onderscheidenlijk artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet bedoelde accountants. 6. Dit artikel is niet van toepassing: a. indien de voorwaarden aan de EG-subsidies als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet toezicht Europese subsidies anders verplichten, voor zover die subsidies door tussenkomst van 's Rijks kas worden verstrekt; b. indien de specifieke uitkering is verstrekt aan een gemeente in de hoedanigheid van bevoegd gezag van een openbare school; c. op het investeringsbudget, bedoeld in de Wet inrichting landelijk gebied.

Staatsblad 2008 312 3

Artikel 17

b.

  1. Indien Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vaststelt dat de informatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, niet is verstrekt op de wijze zoals voorgeschreven op grond van het derde lid van artikel 17a, doet hij daarvan mededeling aan gedeputeerde staten of het college van burgemeester en wethouders. 2. Gedeputeerde staten en het college van burgemeester en wethouders kunnen voor 1 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar, schriftelijk en met redenen omkleed aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verzoeken om uitstel van de toezending van de in artikel 17a, eerste lid, bedoelde informatie. Hij beslist binnen twee weken op dat verzoek, na overleg met Onze Ministers wie het aangaat. 3. Onze Ministers kunnen de betalingen op grond van artikel 15, eerste lid, aan de betreffende provincie of gemeente geheel of gedeeltelijk opschorten gedurende ten hoogste zesentwintig weken indien: a. gedeputeerde staten en het college van burgemeester en wethouders nalaten de informatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te zenden binnen de in dat artikellid genoemde termijn, dan wel, als uitstel is verleend, binnen de termijn waarvoor uitstel is verleend, of b. de informatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, na het verstrijken van de voorgeschreven termijn, niet is verstrekt op de wijze zoals voorgeschreven krachtens het tweede lid van dat artikel. 4. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties doet terstond mededeling aan het desbetreffende bestuursorgaan van een besluit als bedoeld in het derde lid, met vermelding van de mate waarin en de periode waarvoor de betalingen ten hoogste geschorst worden. De betalingen worden hervat in de week nadat de informatie is verstrekt op de wijze zoals voorgeschreven krachtens het derde lid van artikel 17a. 5. Gedeputeerde staten en het college van burgemeester en wethouders kunnen na een besluit als bedoeld in het derde lid, indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, schriftelijk en met redenen omkleed aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verzoeken om de opschorting ongedaan te maken. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beslist binnen twee weken op dat verzoek, na overleg met Onze Ministers wie het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT