Wet rechtspositionele voorzieningen rampbestrijders

Abbreviated LabelGeen
CourtBinnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Subject MatterArbeidsrecht en sociaal-zekerheidsrecht | Ambtenarenrecht

Geldend van 01-01-2013 t/m heden

Wet van 9 september 1992, houdende enkele rechtspositionele voorzieningen voor rampbestrijders in buitengewone omstandigheden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een wettelijke regeling te treffen voor enkele rechtspositionele voorzieningen voor hen die zich voorbereiden op, deelnemen aan of hebben deelgenomen aan de bestrijding van een ramp in buitengewone omstandigheden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
Artikel 1
  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

    • b. rampbestrijdingsdienst: het deelnemen aan

      • 1°. het bestrijden van een ramp of een zwaar ongeval nadat de artikelen 53 en 54 van de Wet veiligheidsregio’s in werking zijn gesteld;

      • 2°. een oefening ter voorbereiding op de bestrijding van rampen en zware ongevallen in geval van buitengewone omstandigheden, aan het houden waarvan Onze Minister zijn goedkeuring heeft gehecht;

      • 3°. het bestrijden van een ramp of een zwaar ongeval in België onderscheidenlijk de Bondsrepubliek Duitsland naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België inzake wederzijdse bijstandsverlening bij het bestrijden van rampen en ongevallen (Trb. 1984, 155) onderscheidenlijk de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de wederzijdse bijstandsverlening bij het bestrijden van rampen, zware ongevallen daaronder begrepen (Trb. 1988, 95);

      • 4°. een oefening die in België of in de Bondsrepubliek Duitsland wordt gehouden ter voorbereiding op het bestrijden van een ramp of een zwaar ongeval als bedoeld onder ten derde, aan het houden waarvan Onze Minister zijn goedkeuring heeft gehecht;

    • c. rampbestrijder: degene die

      • 1°. bij wijze van beroep

      • 2°. als vrijwilliger

      de rampbestrijdingsdienst vervult of heeft vervuld bij een gemeentelijke of regionale brandweer, bij een basisgezondheidsdienst, bij een Regionale Ambulancevoorziening, bij een gemeenschappelijke meldkamer, bij het Nederlandse Rode Kruis of bij een instelling, zorgaanbieder, of gezondheidsdienst als bedoeld in artikel 33, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s;

    • d. zijn gewone werk: de werkzaamheden die de rampbestrijder voorafgaande aan de rampbestrijdingsdienst gewoonlijk in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep heeft verricht;

    • e. geneeskundig adviseur: een door Onze Minister aangewezen geneeskundige;

    • f. grondslag: de in artikel 27 bedoelde grondslag.

  • 2 Voor de toepassing van deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:

    • a. gehuwd: als partner geregistreerd;

    • b. weduwe: achtergebleven geregistreerde partner;

    • c. weduwenuitkering: uitkering ten behoeve van de achtergebleven geregistreerde partner.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder rampbestrijder mede verstaan degene, die op verzoek of op bevel van de burgemeester dan wel op verzoek van de commissaris van de Koning de rampbestrijdingsdienst, bedoeld in artikel 1, onder b, ten eerste, vervult of heeft vervuld.

Artikel 3

Indien er sprake is van een ramp of een crisis, kan Onze Minister op verzoek van de burgemeester bepalen dat het deelnemen aan het bestrijden van die ramp of dat ongeval wordt aangemerkt als rampbestrijdingsdienst in de zin van artikel 1, onder b, ten eerste.

Artikel 4

Aanspraken aan deze wet, met uitzondering van artikel 28, kunnen slechts worden ontleend voor zover de in deze wet vervatte voorzieningen aanspraken krachtens een andere wettelijke regeling, met uitzondering van de Algemene Bijstandswet (Stb. 1963, 284), of krachtens arbeidsovereenkomst overtreffen.

Artikel 5
  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid blijft de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 16, buiten beschouwing.

Artikel 6

Een uitkering als bedoeld in de hoofdstukken II, III en IV bedraagt per maand niet minder dan de som van de desbetreffende uitkering en de toeslag die in aanvulling daarop zou worden verleend, indien die uitkering zou zijn aangemerkt als een loondervingsuitkering in de zin van de Toeslagenwet (Stb. 1987, 91).

Hoofdstuk II. Uitkering bij ziekte
Artikel 7
  • 1 De rampbestrijder heeft recht op een ziekengelduitkering indien hij:

    • a. door ziekten of gebreken ontstaan tijdens de rampbestrijdingsdienst, verhinderd wordt nadien zijn gewone werk te verrichten;

    • b. door ziekten of gebreken die ontstaan zijn binnen 6 maanden na beëindiging van de rampbestrijdingsdienst en die in overwegende mate hun oorzaak vinden in de rampbestrijdingsdienst, verhinderd wordt zijn gewone werk te verrichten.

  • 2 De ziekengelduitkering, bedoeld in het eerste lid, bedraagt gedurende 12 maanden 100% van de grondslag en daarna gedurende 6 maanden 80% van de grondslag.

  • 3 In afwijking van het tweede lid eindigt de ziekengelduitkering met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de rampbestrijder de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt.

Artikel 8

Geen recht op een ziekengelduitkering als bedoeld in artikel 7 bestaat:

  • a. indien de rampbestrijder de ziekten of gebreken heeft voorgewend, althans zodanig overdreven voorgesteld, dat de verhindering tot het verrichten van zijn gewone werk niet kan worden aangenomen;

  • b. indien de rampbestrijder de verhindering tot het verrichten van zijn gewone werk opzettelijk heeft veroorzaakt, tenzij hem daarvan op grond van zijn psychische toestand geen verwijt kan worden gemaakt.

Artikel 9
  • 1 Geen recht op een ziekengelduitkering als bedoeld in artikel 7, of op verdere betaling daarvan, bestaat wanneer en voor zolang de rampbestrijder:

    • a. weigert zich te onderwerpen aan een onderzoek vanwege de geneeskundig adviseur of, na voor zulk een onderzoek te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;

    • b. zonder voldoende gronden nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de hem door de behandelende geneeskundigen gegeven voorschriften, met dien verstande dat te dezen voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard zijn uitgezonderd;

    • c. zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;

    • d. voor derden of zichzelf werkzaamheden verricht, tenzij dit door de geneeskundig adviseur in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht.

  • 2 De rampbestrijder kan aan een onderzoek vanwege de geneeskundig adviseur worden onderworpen ter beantwoording van de vraag, of zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in het eerste lid, onder b of c, of in artikel 8.

Artikel 10

Indien de rampbestrijder binnen een tijdvak van 30 kalenderdagen nadat de betaling van de ziekengelduitkering, bedoeld in artikel 7, in verband met herstel gestaakt is, wederom wegens dezelfde ziekten of gebreken verhinderd wordt zijn gewone werk te verrichten, wordt de nieuw opgetreden verhindering als een voortzetting van de vorige verhindering beschouwd en wordt de betaling van de ziekengelduitkering hervat.

Hoofdstuk III. Uitkeringen bij invaliditeit
Artikel 11

De rampbestrijder heeft recht op een invaliditeitsuitkering, indien hij na afloop van de periode waarin hij op grond van artikel 7 een ziekengelduitkering ontving, geheel of gedeeltelijk algemeen invalide is.

Artikel 12
  • 1 Geheel of gedeeltelijk algemeen invalide is degene, die ten gevolge van ziekten of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.

  • 2 In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan arbeid, die voor de krachten en bekwaamheden van de rampbestrijder is berekend en die hem met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep in billijkheid kan worden opgedragen.

  • 3 Bij de vaststelling van de mate van algemene invaliditeit wordt buiten beschouwing gelaten of de rampbestrijder de arbeid feitelijk kan verkrijgen.

  • 4 Bij de vaststelling van de mate van algemene invaliditeit wordt, zoveel doenlijk, rekening gehouden met verkregen nieuwe bekwaamheden.

Artikel 13

De invaliditeitsuitkering bedraagt bij een invaliditeitsgraad van:

80% of meer 73%
65-80% 59,45%
55-65% 45,89%
45-55% 36,50%
35-45% 27,64%
25-35% 18,25%
15-25% 9,39% van de grondslag.
Artikel 14
  • 1 In afwijking van artikel 13 is de invaliditeitsuitkering, indien de invaliditeitsgraad 80% of meer bedraagt en de rampbestrijder in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeert, welke geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, voor de duur van zijn hulpbehoevendheid, gelijk aan 100% van de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT