Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen

Wet van 8 maart 2017 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten tot uitfasering van het pensioen in eigen beheer en het treffen van enkele fiscale maatregelen inzake oudedagsvoorzieningen (Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is over te gaan tot het beëindigen van de mogelijkheid om fiscaal gefaciliteerd pensioen in eigen beheer op te bouwen en tegelijkertijd erin te voorzien dat een reeds opgebouwd pensioen in eigen beheer op een fiscaal vriendelijke wijze kan worden afgekocht dan wel kan worden omgezet in een zogenoemde oudedagsverplichting en dat het voorts wenselijk is een aantal andere maatregelen te treffen die betrekking hebben op oudedagsvoorzieningen en deels bijdragen aan het vereenvoudigen van het belastingstelsel en het terugdringen van de administratieve lasten; Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:AArtikel 1.7 wordt als volgt gewijzigd:1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «lijfrentespaarrekening» vervangen door «lijfrenterekening». Voorts wordt «onderdeel c» vervangen door: onderdeel d. 2. In het vierde lid wordt «lijfrentespaarrekening» vervangen door: lijfrenterekening. BArtikel 2.11 vervalt.CArtikel 3.18 wordt als volgt gewijzigd:1. In het eerste lid wordt «18a, tweede tot en met twaalfde lid, 18b, tweede tot en met achtste lid, 18c, tweede tot en met zevende lid» vervangen door «18a, tweede tot en met negende lid, 18b, tweede tot en met zesde lid, 18c, tweede tot en met vijfde lid». Voorts wordt «19a, eerste lid, onderdelen a, b, c en f, en vierde lid» vervangen door: 19a, eerste lid, onderdelen a, b, c en d, en derde lid. 2. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt «zevende lid, achtste lid, onderdeel a, tweede volzin, en negende lid» vervangen door: zevende lid, onderdeel a, tweede volzin. 3. In het vijfde lid, onderdeel f, wordt «onderdeel f» vervangen door: onderdeel d. DArtikel 3.27 wordt als volgt gewijzigd:1. In het tweede lid wordt «voor pensioenvoorzieningen – voorzover niet uitgezonderd in het derde lid – van toepassing» vervangen door: voor pensioenvoorzieningen van toepassing. 2. Het derde en vierde lid vervallen. EIn artikel 3.68, vierde lid, wordt «artikel 18a, elfde lid» vervangen door: artikel 18a, achtste lid. FArtikel 3.83 wordt als volgt gewijzigd:1. In het tweede lid wordt «onderdelen a, b, d, e en f» vervangen door: onderdelen a, b en d. 2. In het zevende lid, onderdeel 2°, wordt «onderdelen a, b, d, e of f» vervangen door: onderdelen a, b of d. GIn artikel 3.124, tweede lid, wordt «lijfrentespaarrekening» vervangen door: lijfrenterekening.HArtikel 3.126a wordt als volgt gewijzigd:1. In het opschrift wordt «een lijfrentespaarrekening» vervangen door: een lijfrenterekening. 2. In het eerste lid, aanhef, wordt «een bank» vervangen door «een bank of beleggingsonderneming». Voorts wordt «geblokkeerde rekening (lijfrentespaarrekening)» vervangen door: geblokkeerde rekening waarop gelden worden aangehouden of die wordt aangehouden ter uitvoering van transacties in financiële instrumenten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (lijfrenterekening). 3. In het eerste lid, onderdelen a en b, wordt «lijfrentespaarrekening» vervangen door: lijfrenterekening. 4. In het tweede lid, aanhef, wordt «Een bank of beheerder» vervangen door: Een bank, beleggingsonderneming of beheerder. 5. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «lijfrentespaarrekening» vervangen door: lijfrenterekening. 6. In het tweede lid wordt, onder verlettering van de onderdelen b en c tot onderdelen c en d, na onderdeel a een onderdeel ingevoegd, luidende: b. een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van beleggingsonderneming mag uitoefenen, en die is gevestigd in Nederland;. 7. In het tweede lid, onderdeel d (nieuw), wordt «als bank of als beheerder» vervangen door «als bank, als beleggingsonderneming of als beheerder». Voorts wordt «onderdeel a onderscheidenlijk onderdeel b» vervangen door: onderdeel a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel c. 8. In het derde en vierde lid wordt «lijfrentespaarrekening» vervangen door: lijfrenterekening. 9. In het vijfde lid wordt «lijfrentespaarrekening» vervangen door «lijfrenterekening» en wordt «lijfrentespaarrekeningen» vervangen door «lijfrenterekeningen». Voorts wordt «eenzelfde bank of beheerder van een beleggingsinstelling» vervangen door: eenzelfde bank, beleggingsonderneming of beheerder van een beleggingsinstelling. IIn artikel 3.127, zesde en zevende lid, wordt «artikel 18a, elfde lid» vervangen door: artikel 18a, achtste lid. JIn artikel 3.133, achtste lid, wordt «lijfrentespaarrekening» vervangen door: lijfrenterekening.KArtikel 3.154, negende lid, vervalt onder vernummering van het tiende en elfde lid tot negende en tiende lid. LIn artikel 5.16, tweede lid, onderdeel b, en derde lid, wordt «lijfrentespaarrekening» vervangen door: lijfrenterekening. MIn artikel 5.16a, eerste lid, onderdeel b, wordt «een bank of beheerder» vervangen door: een bank, beleggingsonderneming of beheerder. NIn artikel 5.17, tweede lid, onderdeel c, wordt «onderdelen a, b, c en f» vervangen door: onderdelen a, b, c en d. OIn artikel 5.17c, tweede lid, wordt «artikel 18c, vierde en zesde lid» vervangen door: artikel 18c, vierde en vijfde lid. PArtikel 7.2, achtste lid, wordt als volgt gewijzigd:1. In onderdeel a wordt «onderdelen a, b, d, e en f» vervangen door: onderdelen a, b en d. 2. In onderdeel d, onder 2°, wordt «onderdelen a, b, d, e of f» vervangen door: onderdelen a, b of d. QIn artikel 9.2, vierde lid, wordt «lijfrentespaarrekening» vervangen door: lijfrenterekening.RNa artikel 10a.17 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10

a.18 Overgangsbepaling uitfaseren pensioen in eigen beheer.

  1. Met betrekking tot pensioenvoorzieningen waarvoor een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen d of e, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, als verzekeraar optreedt, blijven de artikelen 3.18, eerste lid, tweede volzin, en vijfde lid, 3.27, tweede, derde en vierde lid, 3.83, tweede en zevende lid, 5.17, tweede lid, en 7.2, achtste lid, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen, zoals die artikelen en bepalingen luidden op 31 december 2016, van toepassing. 2. Bij het bepalen van de in een kalenderjaar genoten winst wordt een oudedagsverplichting als bedoeld in artikel 38p van de Wet op de loonbelasting 1964, in afwijking van artikel 3.29, gewaardeerd met inachtneming van de marktrente, bedoeld in artikel 38p, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. 3. Toepassing van artikel 38n, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 leidt niet tot: a. het op het tijdstip van die toepassing genieten van inkomen uit aanmerkelijk belang in de zin van artikel 4.12; b. een verhoging van de verkrijgingsprijs van aandelen of winstbewijzen in de zin van artikel 4.21, eerste lid. 4. Voor de toepassing van de artikelen 3.107a, 3.133, 3.136 en 7.2 wordt het bedrag van de aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting dat met toepassing van artikel 38p, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt aangewend ter verkrijging van een lijfrente als bedoeld in artikel 3.125 of een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a aangemerkt als in aanmerking genomen uitgave voor inkomensvoorziening.

ARTIKEL II

In de Wet inkomstenbelasting 2001 komt met ingang van 1 januari 2020 artikel 10a.18, derde lid, te luiden: 3. De verkrijgingsprijs van aandelen of winstbewijzen in de zin van artikel 4.21, eerste lid, wordt niet verhoogd door de toepassing in de jaren 2017, 2018 of 2019 van artikel 38n, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel destijds luidde.

ARTIKEL III

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:AArtikel 18a wordt als volgt gewijzigd:1. Het vierde lid komt te luiden: 4. Een ouderdomspensioen gaat niet later in dan op het tijdstip waarop de werknemer of de gewezen werknemer de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet. 2. In het vijfde lid vervalt: , doch niet verder dan tot 100 percent van het pensioengevend loon. 3. In het zesde lid wordt «bij het bereiken van de 67-jarige leeftijd (pensioenrichtleeftijd) wordt het herrekend ten opzichte van die leeftijd» vervangen door: op de eerste dag van de maand waarin de 67-jarige leeftijd (pensioenrichtleeftijd) wordt bereikt, wordt het herrekend ten opzichte van die datum. 4. Het zevende, negende, tiende en dertiende lid vervallen onder vernummering van het achtste, elfde en twaalfde lid tot...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT