Besluit van 10 juli 2019 tot wijziging van het Besluit studiefinanciering 2000 houdende criteria voor het aantonen van een band met Nederland voor de toekenning van meeneembare studiefinanciering hoger onderwijs

Besluit van 10 juli 2019 tot wijziging van het Besluit studiefinanciering 2000 houdende criteria voor het aantonen van een band met Nederland voor de toekenning van meeneembare studiefinanciering hoger onderwijs

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 5 februari 2019, nr. WJZ/1476837(8190), directie Wetgeving en Juridische Zaken; Gelet op artikel 2.14, tweede lid, onderdeel a, van de Wet studiefinanciering 2000;De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 6 maart 2019, nr. W05.19.0031/I); Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 5 juli 2019, nr. WJZ/7466115 (8190), directie Wetgeving en Juridische Zaken; Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I WIJZIGING BESLUIT STUDIEFINANCIERING 2000

Het Besluit studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigdAIn artikel 3, eerste lid, onderdeel e, onder 3°, wordt «artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000» vervangen door «artikel 3.4, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000». BNa hoofdstuk 2 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 2a Criteria toekenning meeneembare studiefinanciering Artículos 2 a 6
Artikel 5 Reikwijdte partnerbegrip

In afwijking van artikel 1.1, eerste lid, van de wet, wordt in dit hoofdstuk onder partner verstaan: een echtgenoot of partner als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdelen a en b, of artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 2004/38/EG.

Artikel 5

a. Band met Nederland.

  1. Van een band met Nederland, als bedoeld in artikel 2.14, tweede lid, onderdeel a, van de wet, is sprake indien aan ten minste één van de volgende criteria is voldaan: a. de student valt binnen de reikwijdte van artikel 45 of 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, of is daarmee gelijkgesteld op grond van het recht van de Europese Unie, en hij of zijn ouder of partner werkt in Nederland, anders dan louter marginaal en bijkomstig; b. de student heeft ten minste 3 jaren van de 6 jaren voorafgaand aan diens inschrijving aan de buitenlandse opleiding in Nederland gewoond en gedurende deze periode rechtmatig verblijf gehad; c. de student heeft ten minste 3 jaren van de 6 jaren voorafgaand aan diens inschrijving aan de buitenlandse opleiding in Nederland gewerkt, anders dan louter marginaal en bijkomstig; d. de student heeft volledig Nederlands onderwijs dat is geregeld bij of krachtens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs of de Wet op de expertisecentra gevolgd in Nederland. 2. Van een band met Nederland is voorts sprake indien de student voldoende vaardig is in de Nederlandse taal, wat in ieder geval kan worden aangetoond met een NT2-diploma, en aan ten minste één van de volgende criteria voldoet: a. de student heeft voorafgaand aan diens inschrijving aan de buitenlandse opleiding gedurende een periode van ten minste 3 jaren in Nederland gewoond en gedurende deze periode rechtmatig verblijf gehad; b. de student heeft voorafgaand aan diens inschrijving aan de buitenlandse opleiding gedurende een periode van ten minste 3 jaren in Nederland gewerkt, anders dan louter marginaal en bijkomstig; c. een ouder of de partner van de student heeft voorafgaand aan diens inschrijving aan de buitenlandse opleiding gedurende een periode van ten minste 3 jaren in Nederland gewoond en gedurende deze periode rechtmatig verblijf gehad; d. een ouder of de partner van de student heeft voorafgaand aan diens inschrijving aan de buitenlandse opleiding gedurende een periode van ten minste 3 jaren in Nederland gewerkt, anders dan louter marginaal en bijkomstig; e. de student heeft Nederlands onderwijs dat is geregeld bij of krachtens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet op de expertisecentra of de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek gevolgd in Nederland gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 6 jaren. 3. De student kan op grond van een combinatie van de in het tweede lid genoemde criteria of op grond van andere omstandigheden aantonen dat er sprake is van een band met Nederland.

ARTIKEL II WIJZIGING BESLUIT TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN

In artikel 3, eerste lid, onderdeel e, onder 3°, van het Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt «artikel 3.4, derde lid, Vreemdelingenbesluit 2000» vervangen door «artikel 3.4, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000».

ARTIKEL III INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop artikel I van de Wet van 19 december 2018 tot wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 met het oog op het wijzigen van de criteria voor de toekenning van meeneembare studiefinanciering (Stb. 2019, 20) in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot’s-Gravenhage, 10 juli 2019Willem-AlexanderDe Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Uitgegeven de drieëntwintigste juli 2019 De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

  1. Inleiding

    Studenten in het hoger onderwijs hebben de mogelijkheid met Nederlandse studiefinanciering aan een buitenlandse opleiding te studeren. Dit wordt ook wel aangeduid als «meeneembare studiefinanciering». Studenten kunnen er op deze manier voor kiezen om een opleiding in het buitenland te volgen met meeneembare studiefinanciering. Studenten kunnen hiervoor in aanmerking komen als ze voldoen aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: «WSF 2000»). Naar aanleiding van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: «Hof») wordt één van deze wettelijke voorwaarden zodanig gewijzigd dat de student een band dient te hebben met Nederland.1 In het Besluit studiefinanciering 2000 wordt dit criterium verder uitgewerkt. Dit wordt geregeld met het onderhavige wijzigingsbesluit.

  2. Inhoudelijk

    Om in aanmerking te komen voor studiefinanciering op grond van de WSF 2000 moeten studenten in ieder geval voldoen aan de voorwaarden inzake leeftijd, nationaliteit en onderwijssoort (artikel 2.1 van de WSF 2000). Om in aanmerking te kunnen komen voor meeneembare studiefinanciering voor een opleiding in het hoger onderwijs in het buitenland moeten studenten tevens voldoen aan een aantal aanvullende voorwaarden, genoemd in artikel 2.14 van de WSF 2000. Op grond van artikel 2.14, tweede lid, onder c, van de WSF 2000 moesten studenten die niet vallen binnen de reikwijdte van artikel 45 (vrij verkeer van werknemers) van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna: «VWEU») noch daarmee gelijkgesteld zijn op grond van het Unierecht, daarnaast voldoen aan de zogenoemde «3 uit 6-eis». Deze eis houdt in dat de student ten minste 3 jaren van de 6 jaren voorafgaand aan diens...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT