Wet van 16 december 2010 tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2011)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang

2010

0

838

Wet van 16 december 2010 tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2011)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om enige wijzigingen op het terrein van de wetgeving van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

WIJZIGING VAN DE ALGEMENE KINDERBIJSLAGWET.

De Algemene Kinderbijslagwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 7, tiende lid, wordt «tweede, zevende en achtste lid» vervangen door: tweede lid, vierde lid, onderdeel a, zevende lid en achtste lid.

B

Artikel 18

achtste lid, komt te luiden: 8. Indien de kinderbijslag in het buitenland wordt uitbetaald, geschiedt de betaling in afwijking van artikel 4:89, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het tijdstip waarop de rekening van de daartoe door de schuldeiser aangewezen bank wordt gecrediteerd.

ARTIKEL II

WIJZIGING VAN DE ALGEMENE NABESTAANDENWET.

De Algemene nabestaandenwet wordt als volgt gewijzigd:

Staatsblad 2010 838 1

0A

Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van dat artikel door een puntkomma, een onderdeel, waarvan de letteraanduiding alfabetisch aansluit op het laatste onderdeel, toegevoegd, luidende:

A

Artikel 26

wordt als volgt gewijzigd:

  1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «dan wel een vervolgstudie volgt anders dan hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek» vervangen door: dan wel een vervolgstudie volgt.

  2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van het tweede lid.

Aa

Het opschrift van paragraaf 10 van afdeling 1 van hoofdstuk 3 komt te luiden:

§ 10 Geen recht op nabestaandenuitkering, halfwezenuitkering en wezenuitkering tijdens vrijheidsontneming en onttrekking aan vrijheidsontneming

Ab

In artikel 32c, eerste lid, wordt na «op de dag van het overlijden van de verzekerde» telkens ingevoegd: , dan wel op de dag na afloop van de toepassing van artikel 32e met betrekking tot dat recht op uitkering,.

Ac

Aan artikel 32d wordt een lid toegevoegd, luidende: 5. Het recht op nabestaandenuitkering, respectievelijk het recht op halfwezenuitkering of het recht op wezenuitkering eindigt, in afwijking van het eerste lid, vanaf de dag dat de vrijheidsontneming ingaat, indien op de dag voorafgaande aan de vrijheidsontneming geen recht bestaat op die uitkering op grond van artikel 32f, eerste lid.

Ad

Aan hoofdstuk 3, afdeling 1, paragraaf 10, worden twee artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 32

e.

Geen recht op nabestaandenuitkering ontstaat voor de nabestaande indien en voor zolang hij zich op de dag van het overlijden van de verzekerde en daarna onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Geen recht op halfwezenuitkering ontstaat voor de nabestaande indien en voor zolang hij of de halfwees zich op de dag van het overlijden van de verzekerde en daarna onttrekt

Staatsblad 2010 838 2

aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Geen recht op wezenuitkering ontstaat voor het kind indien en voor zolang het zich op de dag van het overlijden van de verzekerde en daarna onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel.

Artikel 32

f.

  1. Het recht op nabestaandenuitkering eindigt, indien de nabestaande zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Het recht op halfwezenuitkering eindigt indien de nabestaande of de halfwees zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Het recht op wezenuitkering eindigt indien het kind zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. 2. Voor de persoon, bedoeld in het eerste lid, herleeft, onverminderd artikel 15, 23, 27 of 32d, het recht op nabestaandenuitkering, halfwezenuitkering of wezenuitkering op de dag dat: a. de nabestaande zich niet langer onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel en hij voldoet aan een voorwaarde als bedoeld in artikel 14, eerste lid, of de voorwaarden, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, en onverminderd artikel 14, derde lid; b. de nabestaande en de halfwees zich niet langer onttrekken aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel en de nabestaande voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 22, eerste en tweede lid; c. het kind zich niet langer onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel en het voldoet aan een voorwaarde als bedoeld in artikel 26, eerste en tweede lid.

B

Artikel 48

komt te luiden:

Artikel 48

Indien de uitkering in het buitenland wordt uitbetaald, geschiedt de betaling in afwijking van artikel 4:89, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het tijdstip waarop de rekening van de daartoe door de schuldeiser aangewezen bank wordt gecrediteerd.

C

Aan hoofdstuk 8 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 74
  1. Indien het recht op nabestaandenpensioen, respectievelijk halfwezenuitkering of wezenuitkering voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van artikel 32f al is ingegaan en de nabestaande, halfwees of wees zich op die dag onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, wordt voor de toepassing van dat artikel als eerste dag waarop hij zich aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel onttrekt, aangemerkt de dag van inwerkingtreding van artikel 32f en eindigt het recht op nabestaandenpensioen, respectievelijk halfwezenuitkering of wezenuitkering, in afwijking van artikel 32f, vanaf de dag dat het onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel zes maanden heeft geduurd. 2. Dit artikel vervalt zes maanden na de dag van zijn inwerkingtreding.

Staatsblad 2010 838 3

ARTIKEL III

WIJZIGING VAN DE ALGEMENE OUDERDOMSWET.

De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:

0A

Aan artikel 1, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van dat lid door een puntkomma, een onderdeel, waarvan de letteraanduiding alfabetisch aansluit op het laatste onderdeel, toegevoegd, luidende:

1A

Artikel 8

b wordt als volgt gewijzigd:

  1. In het eerste lid wordt na «de dag waarop het ouderdomspensioen zou ingaan» ingevoegd: dan wel de dag na afloop van de toepassing van artikel 8c, eerste lid, met betrekking tot dat recht op ouderdomspensioen.

  2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 6. Voor de pensioengerechtigde die op de dag voorafgaande aan de vrijheidsontneming geen recht heeft op ouderdomspensioen op grond van artikel 8c, tweede lid, eindigt het recht op ouderdomspensioen, in afwijking van het tweede lid, vanaf de dag dat de vrijheidsontneming ingaat.

2A

Na artikel 8b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8

c.

  1. Voor de pensioengerechtigde ontstaat geen recht op ouderdomspensioen indien en voor zolang hij zich op de dag waarop het ouderdomspensioen zou ingaan en daarna onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. 2. Het recht op ouderdomspensioen eindigt, indien de pensioengerechtigde zich, nadat het recht op ouderdomspensioen is ingegaan, onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. 3. De persoon die op grond van het eerste of tweede lid geen recht op ouderdomspensioen heeft, heeft met ingang van de dag dat hij zich niet langer onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op ouderdomspensioen.

A

In artikel 9, eerste lid, onderdeel c, wordt «voor wie hij op grond van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag ontvangt of zal ontvangen» vervangen door: voor wie aan hem op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald, zal worden betaald of zou worden betaald indien artikel 7, tweede lid, van die wet niet van toepassing zou zijn.

Staatsblad 2010 838 4

B

Artikel 19

derde lid, komt te luiden: 3. Indien het ouderdomspensioen in het buitenland wordt uitbetaald, geschiedt de betaling in afwijking van artikel 4:89, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het tijdstip waarop de rekening van de daartoe door de schuldeiser aangewezen bank wordt gecrediteerd.

C

Aan paragraaf 3 van hoofdstuk VIII wordt een artikel toegevoegd waarvan het artikelnummer aansluit op het laatste artikel van die...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT