Uitspraak Nº 15/01633. Hoge Raad, 2017-09-15

ECLIECLI:NL:HR:2017:2360
Date15 Septiembre 2017
Docket Number15/01633

15 september 2017

Eerste Kamer

15/01633

LZ/AS

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[eiser],
wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie, verweerder in het incidenteel cassatieberoep,

advocaat: mr. F.E. Vermeulen,

t e g e n

[verweerder],
wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie, eiser in het incidenteel cassatieberoep,

advocaat: mr. A.C. van Schaick.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].

1 Het verloop van het geding

Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:

a. zijn arrest in de zaak C06/329HR van 14 november 2008, ECL:NL:HR:2008:BF0462, NJ 2009/137;

b. de arresten in de zaak 200.033.055/01 van het gerechtshof Den Haag van 17 november 2009, 26 april 2011, 29 januari 2013 en 23 december 2014.

De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 23 december 2014 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld.
[verweerder] heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld tegen de arresten van het hof van 17 november 2009, 26 april 2011 en 23 december 2014. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor [eiser] mede door mr. B.F.L.M. Schim.

De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot vernietiging en verwijzing in het principale cassatieberoep en tot verwerping van het incidentele cassatieberoep.

De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 7 april 2017 op die conclusie gereageerd; de advocaat van [verweerder] heeft dat gedaan bij brief van 6 april 2017.

3 Uitgangspunten in cassatie
3.1

In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten vermeld in rov. 3.1 van het arrest van de Hoge Raad van 14 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF0462, NJ 2009/137. Deze komen, kort samengevat, op het volgende neer:

(i) Op 26 november 2001 heeft [A] B.V. (hierna: [A]) het schilderij bekend onder de namen ‘Langs het kanaal’, ‘Gracht in een Hollandse stad’ en ‘Delft (zomer)’ van Willem Koekkoek (hierna ook: het schilderij of ‘de Koekkoek’), welk schilderij in onverdeelde gemeenschap toebehoorde aan [A] en [eiser], verkocht en geleverd aan [verweerder]. [verweerder] heeft toen de (volledige) eigendom van het schilderij verkregen. [eiser] is hiervan onkundig gehouden en heeft niet in de verkoopopbrengst gedeeld.

(ii) Op 26 juni 2002 heeft [verweerder] het schilderij aan [betrokkene 1], bestuurder van [A] (hierna tezamen ook: [betrokkene 1]/[A]) afgegeven, nadat hem was voorgehouden dat een derde het schilderij zou willen kopen. [betrokkene 1] heeft vervolgens, in strijd met de waarheid, aan [verweerder] voorgehouden dat hij het schilderij metterdaad had verkocht aan een derde.

(iii) [betrokkene 1]/[A] en [eiser] zijn op 27 juni 2002 een schriftelijke overeenkomst aangegaan teneinde aan hen gemeenschappelijk toebehorende schilderijen te verdelen.
De overeenkomst begint met een opsomming van de schilderijen waarop zij betrekking heeft, waaronder de Koekkoek. Ten aanzien van dit schilderij is bepaald dat [betrokkene 1] zijn aandeel in de eigendom hiervan overdraagt aan [eiser] “die daarmee volledig eigenaar wordt”. Op 29 juni 2002 heeft [betrokkene 1], ter uitvoering van de overeenkomst, het schilderij aan [eiser] ter hand gesteld. [verweerder] is van een en ander onkundig gehouden.

(iv) [betrokkene 1] is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van dertig maanden wegens oplichting. [A] is op 10 december 2002 in staat van faillissement verklaard.

(v) Op 11 juni 2003 heeft [eiser] op grond van een daartoe strekkend kortgedingvonnis de Koekkoek afgegeven aan de curator in het faillissement van [A]. Het schilderij is vervolgens door de curator aan [verweerder] afgegeven op grond van het door [verweerder] gepretendeerde eigendomsrecht.

3.2.1

In dit geding heeft [eiser] een verklaring voor recht gevorderd dat hij eigenaar is van de Koekkoek, alsmede veroordeling van [verweerder] tot afgifte van het schilderij. De vorderingen zijn door de rechtbank Amsterdam en (in hoger beroep) het gerechtshof Amsterdam afgewezen. Het gerechtshof Amsterdam heeft daartoe, kort samengevat, als volgt overwogen.

Uit het meegeven van de Koekkoek door [verweerder] aan [betrokkene 1] met het oog op de verkoop daarvan, volgt niet dat [verweerder] de Koekkoek aan [A] heeft verkocht en evenmin dat [A], nadat zij van [verweerder] een last tot verkoop had ontvangen, deze aan zichzelf heeft verkocht. Nu derhalve geen verkoop aan [A] heeft plaatsgevonden, kan de Koekkoek evenmin krachtens die verkoop rechtsgeldig aan [A] zijn overgedragen, zodat de eigendom daarvan bij [verweerder] is gebleven. [betrokkene 1]/[A] heeft het schilderij niet zonder de instemming van [verweerder] in de gemeenschap met [eiser] kunnen inbrengen. Van zodanige instemming is niet gebleken. De Koekkoek is dus niet tot de gemeenschap tussen [eiser] en [betrokkene 1]/[A] gaan behoren. Daaruit volgt dat de overeenkomst tot verdeling van die gemeenschap geen rechtsgeldige titel voor de overdracht van de Koekkoek aan [eiser] heeft opgeleverd, zodat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor overdracht. De terhandstelling van de Koekkoek aan [eiser] heeft derhalve niet de eigendomsverkrijging door [eiser] tot gevolg gehad.

3.2.2

Bij het hiervoor in 3.1 genoemde arrest van 14 november 2008 heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof Den Haag (hierna: het hof). Daartoe overwoog de Hoge Raad, kort samengevat, dat het gerechtshof Amsterdam ten onrechte zonder motivering was voorbijgegaan aan het aanbod van [eiser] om te bewijzen dat de overeenkomst tussen [verweerder] en [betrokkene 1]/[A] hetzij een wederinkoop hetzij een lastgeving gevolgd door ‘Selbsteintritt’ inhield; de daarop gerichte onderdelen 1.1-1.3 waren dan ook gegrond (rov. 3.6). Ook onderdeel 3.5 trof doel, omdat zonder nadere motivering niet viel in te zien waarom [eiser] onvoldoende had gesteld om te worden toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat de overeenkomst tussen [verweerder] en [A] een machtiging inhield, namelijk de bevoegdheid van [A] op eigen naam over de Koekkoek te beschikken (rov. 3.9.4).

3.2.3

In zijn memorie na verwijzing heeft [eiser] zijn eis vermeerderd met (voor zover thans van belang) de vordering dat [verweerder] wordt veroordeeld tot betaling van de werkelijke proceskosten die [eiser] heeft gemaakt, onder aftrek van de ten deze uit te spreken proceskostenveroordelingen, nader op te maken bij staat. Subsidiair vorderde [eiser] een hogere proceskostenveroordeling dan de gebruikelijke veroordeling overeenkomstig het liquidatietarief.

[eiser] heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van een novum in de vorm van verzwegen feiten, welke feiten [eiser] – op een moment dat de procedure voor het gerechtshof Amsterdam in staat van wijzen was – heeft ontdekt door kennisneming op rechtspraak.nl van een tussenarrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in een procedure tussen [verweerder] en de erfgenamen van [betrokkene 2] (hierna: de procedure [verweerder]/[betrokkene 2]). Uit dat tussenarrest (ECLI:NL:GHSHE:2006:AY0441) blijkt dat [verweerder] de Koekkoek op 20 juli 2002 heeft verkocht aan [A] voor een prijs van € 181.500,-- en dat [A] blijkens een schriftelijke overeenkomst van 1 oktober 2002 de koopsom voor de Koekkoek heeft voldaan door overdracht van zeven schilderijen aan [verweerder] (met een bijbetaling van € 10.000,-- door [verweerder]). Volgens [eiser] heeft [verweerder] in de onderhavige procedure, met schending van art. 21 Rv, opzettelijk stellingen ingenomen die met deze inmiddels gebleken feiten in strijd zijn en aldus getracht...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT
90 temas prácticos
  • Uitspraak Nº 200.189.603/01. Gerechtshof Den Haag, 2018-01-23
    • Nederland
    • Gerechtshof Den Haag (Nederland)
    • 23 januari 2018
    ...rov. 3.8.1; Conclusie A-G Van Peursem onder 2.5; HR 11 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:390, NJ 2016/174, rov. 2.3. 8 HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360. 9 Vgl. HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2363 (High Point/KPN), rov. 2.7. 10 Vgl. ook HvJ EU 21 mei 2015, C-322/14, ECLI:EU:C:2015......
  • Uitspraak Nº 200.210.966/01. Gerechtshof Den Haag, 2018-06-05
    • Nederland
    • Gerechtshof Den Haag (Nederland)
    • 5 juni 2018
    ...vermeerdering van eis in beginsel ook mogelijk is in een verwijzingsprocedure na cassatie (HR 15 september 2017 ‘Vehmeijer/Janssens’, ECLI:NL:HR:2017:2360). Gelet hierop is de eisvermeerdering op basis van URL (e), waarbij het om zo’n nieuw feit gaat, toelaatbaar. URL (f) betreft weliswaar,......
  • Uitspraak Nº 9589909. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2022-02-22
    • Nederland
    • Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland)
    • 22 februari 2022
    ...de proceskosten wordt via de zogenoemde liquidatietarieven bepaald. Volgens vaste jurisprudentie (zie: Hoge Raad 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360) bevatten deze bepalingen, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin de part......
  • Uitspraak Nº 200.273.903/01. Gerechtshof Amsterdam, 2021-02-02
    • Nederland
    • Gerechtshof Amsterdam (Nederland)
    • 2 februari 2021
    ...van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht tot toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (ECLI:NL:HR:2017:2360 en ECLI:NL:HR:2017:2366). Nu gesteld noch gebleken is dat een van deze situaties zich voordoet, ziet het hof geen aanleiding voor een i......
  • Vraag een proefperiode aan om aanvullende resultaten te zien
90 sentencias
  • Uitspraak Nº 200.189.603/01. Gerechtshof Den Haag, 2018-01-23
    • Nederland
    • Gerechtshof Den Haag (Nederland)
    • 23 januari 2018
    ...rov. 3.8.1; Conclusie A-G Van Peursem onder 2.5; HR 11 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:390, NJ 2016/174, rov. 2.3. 8 HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360. 9 Vgl. HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2363 (High Point/KPN), rov. 2.7. 10 Vgl. ook HvJ EU 21 mei 2015, C-322/14, ECLI:EU:C:2015......
  • Uitspraak Nº 200.210.966/01. Gerechtshof Den Haag, 2018-06-05
    • Nederland
    • Gerechtshof Den Haag (Nederland)
    • 5 juni 2018
    ...vermeerdering van eis in beginsel ook mogelijk is in een verwijzingsprocedure na cassatie (HR 15 september 2017 ‘Vehmeijer/Janssens’, ECLI:NL:HR:2017:2360). Gelet hierop is de eisvermeerdering op basis van URL (e), waarbij het om zo’n nieuw feit gaat, toelaatbaar. URL (f) betreft weliswaar,......
  • Uitspraak Nº 9589909. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2022-02-22
    • Nederland
    • Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland)
    • 22 februari 2022
    ...de proceskosten wordt via de zogenoemde liquidatietarieven bepaald. Volgens vaste jurisprudentie (zie: Hoge Raad 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360) bevatten deze bepalingen, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin de part......
  • Uitspraak Nº 200.273.903/01. Gerechtshof Amsterdam, 2021-02-02
    • Nederland
    • Gerechtshof Amsterdam (Nederland)
    • 2 februari 2021
    ...van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht tot toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (ECLI:NL:HR:2017:2360 en ECLI:NL:HR:2017:2366). Nu gesteld noch gebleken is dat een van deze situaties zich voordoet, ziet het hof geen aanleiding voor een i......
  • Vraag een proefperiode aan om aanvullende resultaten te zien

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT