Uitspraak Nº 200.185.196/01. Gerechtshof Amsterdam, 2018-10-16

ECLIECLI:NL:GHAMS:2018:3709
Docket Number200.185.196/01
Date16 Octubre 2018
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer: 200.185.196/01

zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/532537 / HA ZA 12-1524

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 oktober 2018

inzake

de vennootschap naar buitenlands recht GLENCORE AG,

gevestigd te Zug, Zwitserland,

appellante in principaal hoger beroep,

eiseres in het incident,

geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,

advocaat: mr. D.A.M.H.W. Strik te Amsterdam,

tegen:

1 de vennootschap naar Iers recht

AMTRUST INTERNATIONAL UNDERWRITERS DAC (voorheen N.V. Nationale Borg-Maatschappij, gevestigd te Amsterdam),

gevestigd te Dublin, Ierland,

2. N.V. ZEELAND SEAPORTS,

gevestigd Terneuzen,

geïntimeerden sub 1 en 2 in principaal hoger beroep,

verweersters in het incident,

appellanten in incidenteel hoger beroep,

advocaat: mr. P.F. Hopman te Amsterdam,

3 UTB HOLDING B.V.,

4. UTB INDUSTRY B.V.,

beide gevestigd te Utrecht,

geïntimeerden sub 3 en 4 in principaal hoger beroep,

appellanten in incidenteel hoger beroep,

advocaat: mr. M.A.J. Kemps te Eindhoven,

5 mr. B. VAN LEEUWEN,

kantoorhoudende te Goes,

6. mr. R.E. BUTTERMAN,

kantoorhoudende te Breda,

beiden in hun hoedanigheid van curator in het faillissement van Zeeland Aluminium Company N.V., voorheen gevestigd te Ritthem,

geïntimeerden sub 5 en 6 in principaal hoger beroep,

advocaat: mr. L. Krieckaert te ’s-Hertogenbosch.

1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Glencore, NB, ZSP, UTB Holding, UTB Industry en curatoren genoemd. Geïntimeerden sub 1 en 2 worden gezamenlijk met NB c.s. aangeduid en geïntimeerden sub 3 en 4 met UTB c.s.

Voor het verloop van het geding tot 20 december 2016 wordt verwezen naar het op die datum uitgesproken tussenarrest naar aanleiding van de door Glencore tegen NB c.s. ingestelde vordering op grond van artikel 234 Rv tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het eindvonnis waarvan beroep. Bij dit tussenarrest is de incidentele vordering van Glencore toegewezen en is – voor zover thans nog van belang – bepaald dat NB c.s. bij het eindarrest in de hoofdzaak zullen worden verwezen in de proceskosten van het incident.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven, tevens akte vermeerdering van eis van Glencore, met producties;

- memorie van antwoord in principaal appel, tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel van NB c.s., met producties;

- memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel van UTB c.s., met producties;

- memorie van antwoord van curatoren, met producties;

- memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens akte houdende uitlating producties in principaal en incidenteel appel van Glencore, met producties.

Partijen hebben de zaak ter zitting van 16 april 2018 doen bepleiten, Glencore door haar hiervoor genoemde advocaat, NB c.s. door hun hiervoor genoemde advocaat en door mr. F.A. van de Wakker, advocaat te Amsterdam, UTB c.s. door hun hiervoor genoemde advocaat en door mr. P.W.H. Stassen, advocaat te Eindhoven, en curatoren door hun hiervoor genoemde advocaat. Behalve door de advocaten van UTB c.s. is gepleit aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.

Ter gelegenheid van het pleidooi hebben partijen de volgende stukken ingediend:

- akte overlegging producties in principaal en incidenteel appel, tevens wijziging van eis in principaal appel van Glencore, met producties 76 tot en met 93;

- akte overlegging producties in het principaal en incidenteel appel van NB c.s., met producties 125 en 126;

- akte houdende overlegging additionele producties ten behoeve van het pleidooi van curatoren, met producties 33 tot en met 35.

Ten slotte is arrest gevraagd.

Van de pleidooizitting is proces-verbaal opgemaakt.

Glencore heeft in principaal hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het incidentele vonnis van 3 april 2013 en van het bestreden eindvonnis, met toewijzing, uitvoerbaar bij voorraad, van haar vorderingen tegen NB c.s., UTB c.s. en curatoren zoals die gewijzigde vorderingen zijn geformuleerd in de laatste door haar genomen akte, met veroordeling van hen in de proceskosten – daaronder begrepen de beslag- en deskundigenkosten – vermeerderd met nakosten en rente.

NB c.s. hebben in principaal hoger beroep geconcludeerd tot verwerping daarvan en in incidenteel hoger beroep tot vernietiging van het bestreden eindvonnis, met veroordeling van Glencore – uitvoerbaar bij voorraad – tot terugbetaling van hetgeen NB c.s. ter uitvoering van het bestreden eindvonnis aan Glencore hebben voldaan, vermeerderd met rente, en tot veroordeling van Glencore in de proceskosten, vermeerderd met nakosten en rente.

UTB c.s. hebben in principaal hoger beroep geconcludeerd tot verwerping daarvan en in incidenteel hoger beroep tot gedeeltelijke vernietiging van het eindvonnis en tot afwijzing van de vorderingen van Glencore, met veroordeling van Glencore in de proceskosten.

Curatoren hebben in principaal hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden eindvonnis en tot afwijzing van de vorderingen van Glencore voor zover die tegen hen zijn ingesteld, met veroordeling van Glencore in de proceskosten, vermeerderd met nakosten en rente.

Glencore heeft in het door NB c.s. en UTB c.s. ingestelde incidentele hoger beroep geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van hen in de proceskosten, vermeerderd met nakosten en rente.

Alle partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2 Enkele procesrechtelijke aspecten van de zaak
2.1.

Gedurende de loop van het geding in hoger beroep, op 29 december 2017, is N.V. Nationale Borg-Maatschappij (geïntimeerde sub 1 in principaal hoger beroep, tevens appellante sub 1 in incidenteel hoger beroep) gefuseerd met AmTrust International Underwriters DAC, gevestigd in Dublin, Ierland, waarbij NB de verdwijnende en AmTrust International de verkrijgende vennootschap was. Ter wille van de leesbaarheid van dit arrest, met name in verband met de verwijzingen naar verschillende eerdere uitspraken, zal deze partij nog steeds als NB – als afkorting van haar voormalige naam – worden aangeduid.

2.2.

Daags voor het pleidooi heeft de Hoge Raad in een prejudiciële procedure geoordeeld dat ingevolge artikel 5 lid 2 RO een vonnis nietig is dat is uitgesproken op naam van een rechter die is gedefungeerd voordat dat vonnis is gewezen (HR 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:604). Tijdens het pleidooi is door partijen geconstateerd dat het bestreden eindvonnis van 15 juli 2015 mede is gewezen door mr. A.W.H. Vink, die op deze datum was gedefungeerd als rechter in de rechtbank Amsterdam vanwege zijn benoeming per 1 juli 2015 als raadsheer in dit hof. Partijen hebben ter zitting onderkend dat het eindvonnis om deze reden nietig zou kunnen zijn, namelijk als komt vast te staan dat na het defungeren van mr. Vink inhoudelijke wijzigingen in de tekst van het bestreden eindvonnis zijn doorgevoerd en die niet zien op het herstel van kennelijke fouten als bedoeld in artikel 31 Rv. Tevens hebben partijen ter zitting onderkend dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat de eventuele nietigheid van het eindvonnis uitsluitend kan worden ingeroepen in het kader van een daartegen openstaand rechtsmiddel (HR 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2607 en ECLI:NL:HR:2016:2614 (Meavita)).

2.3.

Alle partijen hebben ter zitting uitgesproken er geen belang bij te hebben dat het bestreden eindvonnis om de hiervoor genoemde reden nietig wordt verklaard. Geen van partijen heeft op dit punt grieven aangevoerd en partijen hebben ter zitting afstand gedaan van het recht dat alsnog te doen voor zover dat nog mogelijk zou zijn gezien de in hoger beroep geldende twee-conclusieregel. Tevens hebben partijen afstand gedaan van het recht om dit aspect van de zaak op enigerlei wijze in een eventueel nog te voeren cassatieprocedure aan de orde te stellen. Een en ander is vastgelegd in het van de pleidooizitting opgemaakte proces-verbaal.

3 Feiten

De rechtbank heeft in het eindvonnis onder 2.1 tot en met 2.23 een aantal feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. Met grief VII in principaal hoger beroep en grief IV in incidenteel hoger beroep van NB c.s. wordt hiertegen opgekomen. Bij de hierna volgende weergave van de feiten wordt met deze grieven rekening gehouden. Voor zover Glencore en NB c.s. aanvoeren dat de feitenvaststelling door de rechtbank niet volledig is geweest, kunnen de grieven niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis, omdat de rechtbank niet was gehouden meer of andere feiten op te sommen dan zij nodig achtte ter motivering van haar beslissingen. Wel heeft het hof de in het kader van deze grieven aangevoerde omstandigheden betrokken in de beoordeling.

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, gaat in deze zaak om het volgende.

3.1.

Bij vonnis van de rechtbank Middelburg van 13 december 2011 is Zeeland Aluminium Company N.V. (hierna: Zalco) in staat van faillissement verklaard met benoeming van curatoren als zodanig.

3.2.

Zalco hield zich bezig met de productie van aluminium en exploiteerde daartoe in de haven van Vlissingen een aluminiumsmelterij (hierna: de elektrolysefabriek), een aluminiumgieterij en een anodefabriek. Het aluminium werd geproduceerd door elektrolyse van aluinaarde. Aluinaarde werd bij een temperatuur van 900 tot 1.000 graden Celsius opgelost in vloeibaar kryoliet. Deze oplossing werd door middel van elektrolyse gesplitst, een proces waarbij onder andere vloeibaar aluminium vrijkomt.

3.3.

Tot 29 oktober 2007 was Zalco eigenaar van de elektrolysefabriek en van het perceel grond waarop de elektrolysefabriek was...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT