Uitspraak Nº 201604946/1/R6. Raad van State, 2017-03-15

ECLIECLI:NL:RVS:2017:708
Docket Number201604946/1/R6
Date15 Marzo 2017
CourtCouncil of State (Netherlands)

201604946/1/R6.

Datum uitspraak: 15 maart 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1A] en [appellante sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 1]), beide gevestigd te [plaats],

2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],

4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],

5. Topterra Holland B.V. en Legro Beheer B.V., beide gevestigd te Wanssum, gemeente Venray,

6. [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], beiden wonend te [woonplaats],

7. [appellant sub 7], wonend te [woonplaats],

8. [appellant sub 8], wonend te [woonplaats],

9. [appellante sub 9], gevestigd te [plaats],

10. [appellante sub 10A] en [appellant sub 10B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 10]), gevestigd dan wel wonend te [plaats],

11. [appellante sub 11], wonend te [woonplaats]

12. [appellant sub 12A] en [appellant sub 12B], beiden wonend te Amsterdam,

13. [appellant sub 8], [appellanten sub 13], allen wonend te [woonplaats],

14. Landgoed Geijsteren B.V., gevestigd te Geijsteren, gemeente Venray,

15. [appellant sub 15], wonend te [woonplaats],

16. Recreatiepark Kasteel Ooijen B.V., Gebru B.V. en Heijmans Wegen B.V. (hierna: Kasteel Ooijen, Gebru en Heijmans), gevestigd te Broekhuizenvorst, gemeente Horst aan de Maas,

17. [appellant sub 17] en anderen, wonend te [woonplaats], en anderen,

18. [appellant sub 18], wonend te [woonplaats],

19. [appellante sub 19], gevestigd te [plaats],

20. [appellante sub 20A] en [appellant sub 20B], gevestigd dan wel wonend te [plaats],

21. [appellant sub 21], wonend te [woonplaats],

22. [appellant sub 22A] en [appellante sub 22B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 22]), beiden wonend te [woonplaats],

en

Provinciale staten van Limburg,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2016 hebben provinciale staten van Limburg het inpassingsplan "Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum" vastgesteld (hierna: het plan).

Tegen dit besluit hebben diverse appellanten beroep ingesteld.

Provinciale staten hebben een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 11 november 2016 hebben provinciale staten het besluit van 13 mei 2016 gewijzigd (hierna: het herstelbesluit).

Tegen het herstelbesluit hebben enkele appellanten zienswijzen ingediend en beroep ingesteld.

Een aantal partijen en provinciale staten hebben andere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 en 24 januari 2017, waar het merendeel van de appellanten, een aantal bijgestaan door een raadsman, is verschenen of zich heeft doen vertegenwoordigen. Ook provinciale staten hebben zich doen vertegenwoordigen.

Buiten bezwaren van de desbetreffende partijen is ter zitting nog een stuk in het geding gebracht.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plan voorziet in de ontwikkeling van het gebied in en rondom Ooijen en Wanssum. Deze gebiedsontwikkeling voorziet hoofdzakelijk in de aanleg van een nieuwe rondweg rondom de kern van Wanssum, in de uitbreiding en zonering van het industrieterrein in Wanssum, in de aanleg en ontwikkeling van natuur en in diverse aanpassingen in de waterkeringen langs de Maas. De aanpassingen in de waterkeringen zijn met name bedoeld om een beter beschermingsniveau tegen overstromingen te bieden en meer ruimte voor de rivier te scheppen. De verhoging van het beschermingsniveau bestaat onder andere uit het vervangen van de noodkades die na de overstromingen van 1993 en 1995 zijn aangelegd. Verder voorziet het plan in een reactivering van de Oude Maasarm, waartoe dijktracés dienen te worden verlegd.

Herstelbesluit

2. Met het herstelbesluit is het plan op onderdelen gewijzigd. Hiermee hebben provinciale staten een aantal aanpassingen aangebracht en gevolg gegeven aan een aantal verzoeken om wijziging van het plan.

2.1. Artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:

"1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

[...]."

2.2. De Afdeling merkt het besluit van provinciale staten van 11 november 2016 voor een deel van de beroepen aan als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb, nu het herstelbesluit betrekking heeft op enkele planonderdelen waarop ook het besluit van 13 mei 2016 ziet en waartegen de desbetreffende beroepen gericht zijn.

Toetsingskader

3. Bij de vaststelling van een inpassingsplan moeten provinciale staten bestemmingen aanwijzen en regels geven die provinciale staten uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig achten. Provinciale staten hebben daarbij beleidsruimte en moeten de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het inpassingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

4. In artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet is bepaald dat de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder geschiedt overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan. Ingevolge het zesde lid is het eerste lid niet van toepassing, indien ten aanzien van een in dat lid bedoeld werk toepassing wordt gegeven aan afdeling 3.5 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Provinciale staten hebben door middel van het vaststellen van het inpassingsplan besloten om toepassing te geven aan afdeling 3.5 van de Wro. Het inpassingsplan komt daarmee in de plaats van het projectplan zoals bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet.

5. Op het plan is de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) van toepassing.

Het beroep van [appellante sub 1]

Inleiding

6. [appellante sub 1] richt zich tegen de bestemmingsregeling voor het perceel [locatie 1] op het industrieterrein. [appellante sub 1] exploiteert op dit perceel een bedrijf dat gespecialiseerd is in het buigen van buizen, profielen en platen van staal. Op het noordelijke gedeelte van het perceel van [appellante sub 1] wordt de nieuwe rondweg aangelegd. Het bedrijf kan daarom op die gronden niet behouden blijven. De gronden zullen worden verworven. [appellante sub 1] zal het bedrijf voortzetten op het resterende deel van het perceel en op compensatiegronden ten oosten van het perceel.

Ingetrokken beroepsgronden

7. Ter zitting heeft [appellante sub 1] de beroepsgronden dat de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijking bouwhoogte" ten onrechte niet aan het gehele perceel is toegekend, ingetrokken. [appellante sub 1] heeft ter zitting ook de beroepsgrond dat de kraanbaan ten onrechte gedeeltelijk buiten de bestemming "Bedrijventerrein - 1" ligt, ingetrokken. Tot slot heeft [appellante sub 1] ter zitting de beroepsgrond dat ten onrechte een te klein bouwvlak is toegekend, ingetrokken.

Bestemming "Verkeer"

8. [appellante sub 1] betoogt dat aan een strook grond van 2 m breed ten noorden van en parallel aan de kraanbaan op haar perceel ten onrechte ook een verkeersbestemming is toegekend ten behoeve van de nieuwe rondweg. Volgens [appellante sub 1] is de verkeersbestemming te ruim bemeten omdat de rondweg volgens het wegontwerp ter plaatse een breedte van 14,3 m zal hebben, terwijl de toegekende verkeersbestemming ter plaatse een breedte heeft van 16,3 m. Volgens [appellante sub 1] is het niet nodig dat de strook grond van 2 m ook een verkeersbestemming heeft. Bovendien is het noodzakelijk dat deze strook toegankelijk blijft voor medewerkers van [appellante sub 1] om onderhoud te plegen aan de kraanbaan. Hiermee hebben provinciale staten ten onrechte geen rekening gehouden.

8.1. Provinciale staten hebben ter zitting toegelicht dat de toegekende verkeersbestemming weliswaar iets breder is dan de breedte van de rondweg in het wegontwerp, maar dat zij in het plan enige marge hebben willen bieden voor het geval afwijking van het wegontwerp noodzakelijk blijkt te zijn. De rondweg wordt ter plaatse aangelegd met taluds waarvan de omvang nog niet exact is bepaald. Het bieden van enige marge binnen de bestemming "Verkeer" acht de Afdeling niet onredelijk. Provinciale staten hebben verder toegelicht dat alle gronden van [appellante sub 1] waaraan de bestemming "Verkeer" is toegekend zullen worden verworven en dat [appellante sub 1] schadeloos zal worden gesteld. Indien de rondweg minder breed blijkt te zijn dan de breedte van de verkeersbestemming, bestaat de mogelijkheid om een gedeelte van de gronden weer over te dragen aan [appellante sub 1]. Provinciale staten hebben voorts ter zitting toegezegd dat in het wegontwerp hoe dan ook een strook grond met een breedte van 2 m tussen de kraanbaan en het talud toegankelijk zal blijven voor [appellante sub 1] om onderhoudswerkzaamheden aan de kraanbaan te verrichten. De Afdeling ziet gelet op deze toezegging geen aanleiding voor het oordeel dat met de belangen van [appellante sub 1] in zoverre onvoldoende rekening is gehouden.

8.2. De Afdeling ziet in hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat provinciale staten aan de desbetreffende gronden niet de bestemming "Verkeer" hebben kunnen toekennen. Het betoog faalt.

Zienswijze

9. Voor zover [appellante sub 1] in haar beroepschrift heeft verwezen naar de inhoud van haar zienswijze op het ontwerpplan, overweegt de Afdeling dat in de zienswijzennota is ingegaan op deze zienswijze. Afgezien van wat hiervoor aan de orde is geweest heeft [appellante sub 1] in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van haar zienswijze in het bestreden besluit onvoldoende of onjuist zou zijn.

Conclusie

10...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT
2 temas prácticos
  • Uitspraak Nº AWB - 16 _ 246 en AWB - 16 _ 247 en AWB - 16 _ 1308. Rechtbank Limburg, 2017-04-21
    • Nederland
    • April 21, 2017
    ...bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving. Zoals de Afdeling in onder meer de uitspraak van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:708, heeft geoordeeld, is het niet in alle gevallen op voorhand uitgesloten dat de Ffw met de bescherming van diersoorten tevens bescherming ......
  • Uitspraak Nº 201704403/1/A1. Raad van State, 2018-08-08
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • August 8, 2018
    ...van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:708, is het niet in alle gevallen op voorhand uitgesloten dat de Ffw met de bescherming van diersoorten tevens bescherming biedt aan het belan......
2 sentencias
  • Uitspraak Nº AWB - 16 _ 246 en AWB - 16 _ 247 en AWB - 16 _ 1308. Rechtbank Limburg, 2017-04-21
    • Nederland
    • April 21, 2017
    ...bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving. Zoals de Afdeling in onder meer de uitspraak van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:708, heeft geoordeeld, is het niet in alle gevallen op voorhand uitgesloten dat de Ffw met de bescherming van diersoorten tevens bescherming ......
  • Uitspraak Nº 201704403/1/A1. Raad van State, 2018-08-08
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • August 8, 2018
    ...van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:708, is het niet in alle gevallen op voorhand uitgesloten dat de Ffw met de bescherming van diersoorten tevens bescherming biedt aan het belan......

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT