Besluit van 19 juni 1996, houdende wijzigingen van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 1996

338

Besluit van 19 juni 1996, houdende wijzigingen van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 22 maart 1996, nr 96006608, directie Arbeidsvoorwaarden en Beroepskwaliteit, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op artikel 20, tweede lid, van de Wet op het basisonderwijs; artikel 28, tweede lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs; de artikelen 38, 39, tweede lid, en 61 van de Wet op het voortgezet onderwijs; artikel 4 van de Experimentenwet onderwijs; artikel 4.1.2, tweede lid, 4.1.4 en 4.3.1, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs; artikel 58 van de Wet op de onderwijsverzorging; de artikelen 4.5, eerste lid, 4.6, 9.74, tweede lid, 10.10, derde lid, 11.12, eerste lid, 12.5, 13.1, vijfde lid, 13.3, vijfde lid, 16.23, derde lid, en 16.27 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; de artikelen 14, eerste lid, en 35 van de Wet op de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek; de artikelen 125 en 134 van de Ambtenarenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 4 april 1996, nr. WO5.96.0124); Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van 7 juni 1996, nr. 96014550, directie Arbeidsvoorwaarden en Beroepskwaliteit;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. 1. In artikel 1, vervalt de 1 voor het eerste lid en in onderdeel a, wordt «Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen» vervangen door: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. 2. In artikel 1, onder b, vervallen de onderdelen 4 tot en met 10 en worden de onderdelen 11 tot en met 13 vernummerd tot de onderdelen 6 tot en met 8; ingevoegd worden twee nieuwe onderdelen 4 en 5 luidend:

Staatsblad 1996 338 1

  1. een personeelslid benoemd aan een openbare of uit de openbare kas bekostigde instelling als bedoeld in de artikelen 1.3.1, 1.3.2, 1.3.3, 1.3.4, 1.5.1, 12.3.8, 12.3.9, 12.3.12, 12.3.13 en 12.3.14 van de Wet educatie en beroepsonderwijs; 5. een personeelslid benoemd aan een rechtspersoon die met toepassing van artikel 2, eerste lid, onder f en g, dan wel derde lid, onder b van de Wet privatisering ABP is aangewezen, onderscheidenlijk geacht wordt te zijn aangewezen als lichaam, welks personeel geheel of ten dele overheidswerknemer in de zin van die wet is, indien dat lichaam middellijk of onmiddellijk, geheel of gedeeltelijk wordt gesubsidieerd ten laste van hoofdstuk VIII van de Rijksbegroting en waarop dit besluit door Onze minister van toepassing is verklaard; 3. Onderdeel 14 wordt vernummerd tot onderdeel 9 en de zinsnede: «artikel 1.2, onder a, c en d» wordt vervangen door: artikel 1.2, onder a en d; 4. Onderdeel 15 wordt vernummerd tot onderdeel 10 en de zinsnede: «artikel 1.2, onder a en c» wordt vervangen door: artikel 1.2, onder a; 5. De onderdelen 16 tot en met 19 worden respectievelijk vernummerd tot 11 tot en met 14; 6. In onderdeel 14 wordt de puntkomma na het woord «toegekend» vervangen door een komma en toegevoegd wordt de zinsnede: dan wel een uitkering ontvangt als bedoeld in artikel II, eerste lid van dit besluit; 7. In het eerste lid, onder h vervalt de zinsnede: «bij of krachtens wet of door aanwijzing»; 8. Het tweede lid vervalt.

B. Het opschrift van paragraaf 2 wordt vervangen door:

Paragraaf 2. De voorwaarden voor het recht op loongerelateerde uitkering en vervolguitkering

C. Artikel 3 wordt vervangen door:

Artikel 3 Werkloos
  1. Werkloos is de betrokkene die: a. ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren, alsmede het recht op onverminderde doorbetaling van zijn loon over die uren, en b. beschikbaar is om arbeid te aanvaarden. 2. Onder de in het eerste lid bedoelde arbeidsuren per kalenderweek wordt verstaan het aantal uren waarin de betrokkene in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn verlies van arbeidsuren gemiddeld per week arbeid als betrokkene heeft verricht. Indien de betrokkene minder dan vijf arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren, wordt bij de bepaling van het aantal arbeidsuren, bedoeld in de eerste volzin, mede in aanmerking genomen het aantal uren waarin de betrokkene in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van het verlies van arbeidsuren gemiddeld per week werkzaamheden heeft verricht uit hoofde waarvan hij niet als betrokkene wordt beschouwd, met dien verstande dat de arbeidsuren waarover de betrokkene geen betrokkene is geen aanspraak geven op een uitkering krachtens dit besluit. 3. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot het eerste en tweede lid regels vastgesteld worden: a. omtrent de berekening van het aantal arbeidsuren bij een opeenvolgend verlies van arbeidsuren, waarbij andere perioden voor de berekening van het aantal gewerkte arbeidsuren in aanmerking kunnen worden genomen;

Staatsblad 1996 338 2

  1. waarbij voor bepaalde groepen betrokkenen een kortere of langere periode voor de berekening van het aantal gewerkte arbeidsuren geldt. 4. Bij ministeriële regeling kan een regeling vastgesteld worden waarbij ten aanzien van bepaalde groepen van werknemers die in de regel meer dan 50 uren per kalenderweek werken, bij verlies van arbeidsuren uit een dienstbetrekking, waarin over de laatste 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van het verlies van arbeidsuren gemiddeld meer dan 50 uren is gewerkt, voor de toepassing van het tweede lid bepaald worden welk aantal uren ten hoogste in aanmerking wordt genomen. 5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels vastgesteld worden waarbij: a. voor de berekening van het aantal arbeidsuren, bedoeld in het tweede lid, uren waarin geen arbeid is verricht gelijkgesteld worden met arbeidsuren en uren waarin arbeid is verricht buiten beschouwing gelaten worden; b. voor de berekening van het verlies van arbeidsuren regels gesteld worden met betrekking tot wisselende arbeidspatronen. 6. Voor de toepassing van dit besluit en de daarop gebaseerde bepalingen is de eerste dag van werkloosheid de eerste dag waarop een verlies van een of meer uren, alsmede een verlies van het recht op onverminderde doorbetaling van het loon over die uren intreedt in de kalenderweek waarin zich een situatie voordoet als bedoeld in het eerste lid. 7. Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen is de eerste dag van werkloosheid voor degene die na afloop van lang buitengewoon verlof ontslagen wordt de dag volgend op die waarop het lang buitengewoon verlof afloopt. Voor de berekening van het verlies van het aantal arbeidsuren, bedoeld in het tweede lid wordt uitgegaan van het aantal arbeidsuren waarin de betrokkene in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn buitengewoon verlof gemiddeld per week arbeid heeft verricht. Voor het loonverlies wordt uitgegaan van de schaal en het regelnummer waarnaar betrokkene bezoldigd werd in de betrekking waaruit hij buitengewoon verlof genoot op het moment onmiddellijk voorafgaand aan dat buitengewoon verlof. 8. Indien bij het intreden van het arbeidsurenverlies, bedoeld in het eerste lid, aan een van de overige in dat lid genoemde voorwaarden niet wordt voldaan, of zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 5, eerste lid, wordt voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen als eerste werkloosheidsdag aangemerkt de dag van de kalenderweek waarop aan de overige voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, wordt voldaan, en zich geen omstandigheid meer voordoet als bedoeld in artikel 5, eerste lid. 9. Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen is de maandag de eerste dag van de kalenderweek.

D. Artikel 4 wordt vervangen door:

Artikel 4 Recht op uitkering

Recht op uitkering ontstaat voor een betrokkene, indien hij: a. in de periode van 39 weken onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van werkloosheid in ten minste 26 weken arbeid heeft verricht; en b. 1°. aantoont in de periode van vijf kalenderjaren onmiddellijk voorafgaande aan het jaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen, in ten minste vier kalenderjaren over 52 of meer dagen per jaar loon te hebben ontvangen; of

  1. onmiddellijk voorafgaande aan of op zijn eerste dag van

Staatsblad 1996 338 3

werkloosheid recht heeft op een uitkering op grond van een wet als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder b, c of d.

E. Na artikel 4 worden drie nieuwe artikelen, 4a, 4b en 4c ingevoegd, luidende:

Artikel 4

a. Wijze waarop weken in aanmerking worden genomen voor de berekening, bedoeld in artikel 4, onder a.

  1. Voor de vaststelling van het in artikel 4, onder a, bedoelde aantal van 39 weken worden niet in aanmerking genomen weken gedurende welke de betrokkene: a. wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid geen arbeid kon verrichten; of b. werkzaamheden heeft verricht als lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, van een vertegenwoordigend orgaan van een publiekrechtelijk lichaam, dat bij rechtstreekse verkiezingen wordt samengesteld, of van een algemeen bestuur van een waterschap, dan wel werkzaamheden heeft verricht in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep, voor zover deze laatstgenoemde werkzaamheden na aanvang...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT