Wet van 2 februari 2012 tot wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht en enige andere wetten in verband met de invoering van geïntegreerd toezicht en de gewijzigde rol van de Inspectie van het onderwijs bij het toezichtproces

Wet van 2 februari 2012 tot wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht en enige andere wetten in verband met de invoering van geïntegreerd toezicht en de gewijzigde rol van de Inspectie van het onderwijs bij het toezichtproces

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Inspectie van het onderwijs bevoegdheden toe te kennen inzake het toezicht op het financieel beheer door onderwijsinstellingen en de Inspectie van het onderwijs meer bevoegdheden toe te kennen op het terrein van handhaving; dat het tevens wenselijk is de rol van de inspectie bij het risicogericht en proportioneel toezicht beter tot uitdrukking te brengen; dat in verband hiermee wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht en enige andere wetten noodzakelijk is; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op het onderwijstoezicht wordt als volgt gewijzigd:AArtikel 1 wordt als volgt gewijzigd:1. In onderdeel a wordt «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. 2. In onderdeel d, onder 1, wordt «– Wet op de erkende onderwijsinstellingen, of» vervangen door: – Wet medezeggenschap op scholen, – Wet overige OCW-subsidies, – Wet op de erkende onderwijsinstellingen, of. 3. Onderdeel m vervalt onder verlettering van onderdeel n tot onderdeel m. BArtikel 3 komt te luiden:

Artikel 3 Taken
  1. Het toezicht op het onderwijs is opgedragen aan de inspectie. 2. Het toezicht omvat de volgende taken: a. het beoordelen en bevorderen van de kwaliteit van het onderwijs, daaronder begrepen de kwaliteit van het onderwijspersoneel, aan instellingen als bedoeld in de onderwijswetten met uitzondering van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, het beoordelen en bevorderen van de kwaliteit van de uitoefening van de taken van de regionale expertisecentra en de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven, en het beoordelen van de kwaliteitsvoorwaarden van de voorschoolse educatie op peuterspeelzalen en kindercentra, bedoeld in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, b. het beoordelen en bevorderen van de naleving van de bij of krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften, c. het beoordelen en bevorderen van de kwaliteit van het stelsel voor hoger onderwijs, met inbegrip van het stelsel van accreditatie, bedoeld in artikel 1.1, onderdelen s en t, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, d. het beoordelen en bevorderen van de financiële rechtmatigheid door in ieder geval het verrichten van onderzoek naar de rechtmatige verkrijging van de bekostiging, naar de controlerapporten van de door het bestuur aangewezen accountant, naar de rechtmatigheid van de bestedingen en naar de rechtmatigheid van het financieel beheer van de bekostigde instellingen, e. het beoordelen en bevorderen van de rechtmatigheid en de doeltreffendheid van de uitoefening van de taken, opgedragen aan het college van burgemeester en wethouders bij of krachtens hoofdstuk 1, afdelingen 3 en 6 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, met uitzondering van de bij of krachtens artikel 1.50b vastgestelde bepalingen omtrent de kwaliteit van voorschoolse educatie, f. het rapporteren over de ontwikkeling van het onderwijs en over de uitoefening van de taken door de instellingen, de regionale expertisecentra en de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven, in het bijzonder over de kwaliteit daarvan, en g. het verrichten van andere bij of krachtens de wet aan de inspectie opgedragen taken. 3. Onze Minister kan de inspectie mandaat verlenen om: a. de bekostiging voor ten hoogste vijftien procent in te houden of geheel of gedeeltelijk op te schorten, op grond van artikel 164 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 146 van de Wet op de expertisecentra, artikel 104 van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 11.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs of artikel 15.1 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; b. een subsidie lager vast te stellen, te wijzigen, of gedeeltelijk in te trekken of terug te vorderen op grond van de afdelingen 4.2.5 tot en met 4.2.7 van de Algemene wet bestuursrecht; c. bij of krachtens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs of de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek correcties aan te brengen of bedragen in mindering te brengen op de bekostiging; d. voor zover het niet de enige opleiding in zijn soort betreft, een waarschuwing als bedoeld in de artikelen 6.1.5, 6.1.5b, 6.2.3, 6.2.3b en 6.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs te geven, of een besluit als bedoeld in de artikelen 6.1.4, 6.1.5b, 6.2.2, 6.2.3b en 6.3.2 van die wet te nemen; e. de bestuurlijke boete op te leggen, bedoeld in artikel 27 van de Leerplichtwet 1969; of f. te beslissen op een tegen een besluit als bedoeld in de onderdelen a tot en met e ingediend bezwaarschrift. CIn artikel 4 wordt onder vernummering van het derde lid tot vierde lid een lid...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT