Beschikking van de Minister van Justitie van 22 december 2009, houdende plaatsing in het Staatsblad van de vernummerde tekst van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten

Beschikking van de Minister van Justitie van 22 december 2009, houdende plaatsing in het Staatsblad van de vernummerde tekst van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten

De Minister van Justitie,Gelet op artikel II, eerste lid, van de Wet van 3 december 2009 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. 580); Besluit:

de vernummerde tekst van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking. ’s-Gravenhage, 22 december 2009De Minister van Justitie,E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de dertigste december 2009 De Minister van Justitie,E. M. H. Hirsch Ballin

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten zoals deze komt te luiden na inwerkingtreding van de wet van 3 december 2009 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. 580)

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artículo 1
Artikel 1

1. Algemene begrippen.

  1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. Onze Minister:

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;b. Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen:

het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; c. Arbeidsondersteuningsfonds jonggehandicapten:

het arbeidsondersteuningsfonds jonggehandicapten, bedoeld in artikel 5:1;d. jonggehandicapte:

de natuurlijke persoon, bedoeld in artikel 2:3 of artikel 3:2;e. vreemdeling:

hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000;f. rechtens zijn vrijheid is ontnomen:

rechtens zijn vrijheid is ontnomen, behoudens de situaties, bedoeld in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht; g. justitiële inrichting:

een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen; h. re-integratiebedrijf:

een natuurlijke persoon dan wel rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in de arbeid bevordert; i. resterende verdiencapaciteit:

het inkomen dat de jonggehandicapte die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt en de jonggehandicapte die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering of recht heeft op arbeidsondersteuning op grond van deze wet nog met arbeid kan verdienen en dat bij of krachtens artikel 2:5, 2:37 of artikel 3:1 is vastgesteld; j. werknemer:

een werknemer in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;k. werkgever:

een werkgever in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;l. inkomensvoorziening:

inkomensondersteuning als bedoeld in de artikelen 2:40, 2:41, 2:42 of 2:43, of een uitkering als bedoeld in artikel 2:45;m. minimumloon:

het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of, indien het een persoon jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van die wet; n. participatieplan:

het participatieplan, bedoeld in artikel 2:18, eerste lid;o. recht op arbeidsondersteuning:

het recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2;p. arbeidsongeschiktheidsuitkering:

een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 3.2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met: a. echtgenoot: geregistreerde partner; b. echtgenoten: geregistreerde partners; c. gehuwd: als partner geregistreerd. 3. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt: a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad; b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. 4. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. 5. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en: a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld; b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander; c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid. 6. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vijfde lid, onderdeel d. 7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, zoals bedoeld in het vierde lid.

Artikel 1

2. Ingezetene.

  1. Ingezetene in de zin van deze wet en de daarop berustende bepalingen is de natuurlijke persoon, die in Nederland woont. 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan het begrip ingezetene. 3. Voor de persoon die op grond van het tweede lid als ingezetene wordt aangemerkt, doch buiten Nederland woont, gelden de bepalingen van deze wet, met inachtneming van de specifieke regels die in deze wet ten aanzien van deze persoon zijn gesteld.

Artikel 1

3. Woonplaats.

  1. Waar een natuurlijk persoon woont wordt naar de omstandigheden beoordeeld. 2. De persoon die Nederland metterwoon heeft verlaten en binnen een jaar nadien metterwoon terugkeert zonder inmiddels in de Nederlandse Antillen, Aruba of op het grondgebied van een andere Mogendheid te hebben gewoond, wordt ook voor de duur van zijn afwezigheid geacht in Nederland te hebben gewoond.

Artikel 1

4. Studerenden.

  1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt als studerende aangemerkt de persoon: a. die studiefinanciering ontvangt op grond van de Wet studiefinanciering 2000; b. die een financiële voorziening ontvangt als bedoeld in artikel 7.51, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; c. die een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten ontvangt op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten; d. voor wie de verzekerde in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag ontvangt op grond van artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van die wet; e. die, hoewel hij niet op grond van de onderdelen a tot en met d als studerende wordt aangemerkt, niettemin in verband met onderwijs of een beroepsopleiding lessen of stages volgt gedurende gemiddeld ten minste 213 klokuren per kwartaal, voor zolang hij de leeftijd van 30 jaar nog niet heeft bereikt. 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ook andere dan de in het eerste lid bedoelde personen als studerende worden aangemerkt. 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid, onderdeel e.

HOOFDSTUK 2 WERK EN ARBEIDSONDERSTEUNING Artículo 2
AFDELING 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artículo 2
Artikel 2

1. Algemene bepaling.

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder grondslag: het minimumloon gedeeld door 21,75.

Artikel 2

2. Maatmaninkomen.

  1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen word verstaan onder maatmaninkomen: het inkomen dat gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar de jonggehandicapte woont of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen, waarbij, zoveel doenlijk, rekening wordt gehouden met door de jonggehandicapte verkregen nieuwe bekwaamheden. 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald hoe het maatmaninkomen, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld.

Artikel 2

3. Jonggehandicapte.

  1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk is de ingezetene die: a. aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT