Wet Nationale ombudsman

Abbreviated LabelWNo
Subject MatterStaats- en bestuursrecht | Bestuursrecht
CourtBinnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Geldend van 01-01-2020 t/m heden

Wet van 4 februari 1981, houdende instelling van het ambt van Nationale ombudsman en wijziging van een aantal wetten

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen en toepassingsbereik
Artikel 1

Deze wet verstaat onder:

  • a. ombudsman: de Nationale ombudsman, bedoeld in artikel 2;

  • b. Kinderombudsman: de als zodanig aangewezen substituut-ombudsman, bedoeld in artikel 9, eerste lid;

  • c. veteranenombudsman: de ombudsman voor zover hij optreedt als bedoeld in hoofdstuk IIB, of de als zodanig aangewezen substituut-ombudsman bedoeld in artikel 9, eerste lid;

  • d. ambtenaar: een ambtenaar, een gewezen ambtenaar, personen genoemd in artikel 3, onderdelen a, c, d, e en f, van de Ambtenarenwet 2017 en in artikel 1, onderdeel b, onder 7°, van de Wet op de rechterlijke organisatie, ook na beëindiging van de aanstelling, alsmede andere personen werkzaam onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan, ook na het beëindigen van de werkzaamheden;

  • e. openbare lichamen: openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 1a
  • 1 Deze wet is van toepassing op de gedragingen van de volgende bestuursorganen:

    • a. Onze Ministers;

    • b. bestuursorganen van provincies, gemeenten, openbare lichamen, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen, tenzij voor die bestuursorganen een eigen voorziening voor de behandeling van verzoekschriften is ingesteld op grond van respectievelijk artikel 79q van de Provinciewet, artikel 81p van de Gemeentewet, artikel 107 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, artikel 51b van de Waterschapswet of artikel 10, vierde lid, artikel 41, eerste lid, onder i, artikel 50a, eerste lid, onder e, artikel 52, eerste lid, onder i, artikel 62, onder a, artikel 74, eerste lid, onder i, en artikel 84, eerste lid, onder i, van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • c. bestuursorganen aan welke bij of krachtens wettelijk voorschrift een taak met betrekking tot de politie is opgedragen, voor zover het de uitoefening van die taak betreft;

    • d. bestuursorganen van provincies, gemeenten, openbare lichamen, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen voor zover het de gedragingen van voor hen werkzame buitengewoon opsporingsambtenaren betreft;

    • e. andere bestuursorganen, daaronder mede begrepen bestuursorganen in de openbare lichamen, voor zover niet bij algemene maatregel van bestuur uitgezonderd.

  • 2 Een gedraging van een ambtenaar, verricht in de uitoefening van zijn functie, wordt aangemerkt als een gedraging van het bestuursorgaan onder wiens verantwoordelijkheid hij werkzaam is.

  • 3 Op een gedraging van het College, genoemd in artikel 1 van de Wet College voor de rechten van de mens, is deze wet slechts van toepassing voor zover het gaat om een gedraging van een ambtenaar die behoort tot het in artikel 18 van die wet bedoelde bureau.

Artikel 1b
  • 1 Indien de ombudsman een besluit als bedoeld in artikel 79q, tweede of derde lid, van de Provinciewet, artikel 81p, tweede of derde lid, van de Gemeentewet, artikel 107, tweede of derde lid, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba artikel 51b, tweede of derde lid, van de Waterschapswet of artikel 10, vierde lid, artikel 41, eerste lid, onder i, artikel 50a, eerste lid, onder e, artikel 52, eerste lid, onder i, artikel 62, onder a, artikel 74, eerste lid, onder i, en artikel 84, eerste lid, onder i, van de Wet gemeenschappelijke regelingen heeft ontvangen, bevestigt hij onverwijld de ontvangst daarvan.

  • 2 De ombudsman registreert de provincies, gemeenten, openbare lichamen, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen met een eigen voorziening als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder b. Hij maakt deze registratie openbaar.

Artikel 1c
  • 1 Provincies, gemeenten, openbare lichamen, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder b, zijn een vergoeding verschuldigd ter dekking van de kosten die zijn verbonden aan de behandeling van verzoekschriften ten aanzien van hun bestuursorganen door de ombudsman. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt de vergoeding vast.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent:

    • a. de berekening van de te betalen vergoeding;

    • b. de wijze van betaling van de verschuldigde vergoeding;

    • c. het tijdstip waarop de verschuldigde vergoeding dient te zijn voldaan.

Artikel 1d

De artikelen 1b en 1c zijn niet van toepassing op de Kinderombudsman of de Veteranenombudsman, voor zover die als zodanig optreedt.

Hoofdstuk II. De Nationale Ombudsman
Artikel 2
  • 1 Er is een Nationale ombudsman.

  • 2 De ombudsman wordt benoemd door de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Bij de benoeming slaat de Tweede Kamer zodanig acht op een aanbeveling, daartoe in gezamenlijk overleg opgemaakt door de vice-president van de Raad van State, de president van de Hoge Raad der Nederlanden en de president van de Algemene Rekenkamer en bevattende de namen van ten minste drie personen, als zij zal dienstig oordelen.

  • 3 De benoeming geschiedt voor de duur van zes jaren.

  • 4 Indien de Tweede Kamer voornemens is de ombudsman opnieuw te benoemen, kan zij bepalen dat het tweede lid, tweede volzin, buiten toepassing blijft.

  • 5 Indien blijkt dat de Tweede Kamer niet tijdig tot de benoeming van een nieuwe ombudsman zal kunnen komen, voorziet de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk in de waarneming van het ambt van ombudsman. Artikel 10, vijfde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3
  • 1 De Tweede Kamer ontslaat de ombudsman met ingang van de eerstvolgende maand na die waarin hij de zeventigjarige leeftijd bereikt.

  • 2 De Tweede Kamer ontslaat de ombudsman voorts:

    • a. op zijn verzoek;

    • b. wanneer hij uit hoofde van ziekten of gebreken blijvend ongeschikt is zijn functie te vervullen;

    • c. bij de aanvaarding van een ambt of betrekking bij deze wet onverenigbaar verklaard met het ambt van ombudsman;

    • d. bij het verlies van het Nederlanderschap;

    • e. wanneer hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

    • f. wanneer hij ingevolge onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld;

    • g. wanneer hij naar het oordeel van de Tweede Kamer door handelen of nalaten ernstig nadeel toebrengt aan het in hem te stellen vertrouwen.

Artikel 4
  • 1 De Tweede Kamer stelt de ombudsman op non-activiteit ingeval:

    • a. hij zich in voorlopige hechtenis bevindt;

    • b. hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

    • c. hij onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld ingevolge een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.

  • 2 De Tweede Kamer kan de ombudsman op non-activiteit stellen, indien hij wordt vervolgd wegens een misdrijf of indien er een ander ernstig vermoeden is voor het bestaan van feiten of omstandigheden die tot ontslag, anders dan op gronden vermeld in artikel 3, tweede lid onder b, zouden kunnen leiden.

  • 3 In het geval, bedoeld in het tweede lid, eindigt de non-activiteit na drie maanden. De Tweede Kamer kan de maatregel echter telkens voor ten hoogste drie maanden verlengen.

  • 4 De Tweede Kamer beëindigt de non-activiteit zodra de grond voor de maatregel is vervallen.

  • 5 De Tweede Kamer kan bij de beslissing waarbij de ombudsman op non-activiteit wordt gesteld, bepalen dat tijdens de duur van de non-activiteit geen salaris of slechts een gedeelte van het salaris zal worden genoten, in het laatste geval onder aanwijzing van het gedeelte dat zal worden genoten.

  • 6 Indien de non-activiteit anders dan door ontslag is geëindigd, kan de Tweede Kamer beslissen, dat het niet genoten salaris alsnog geheel of gedeeltelijk zal worden uitbetaald, in het laatste geval onder aanwijzing van het gedeelte dat zal worden uitbetaald.

Artikel 5
  • 1 De ombudsman kan niet bekleden:

    • a. het lidmaatschap van publiekrechtelijke colleges waarvoor de keuze geschiedt bij krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezingen;

    • b. een openbare betrekking waaraan een vaste beloning of toelage is verbonden;

    • c. het lidmaatschap van vaste colleges van advies en bijstand aan de Regering;

    • d. het beroep of ambt van advocaat of notaris.

  • 2 De ombudsman vervult geen betrekkingen waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn ambt of op de handhaving van zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

  • 3 De betrekkingen die de ombudsman buiten zijn ambt vervult, worden door hem openbaar gemaakt.

Artikel 6

De bepalingen van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers zijn van overeenkomstige toepassing op de ombudsman, met dien verstande dat deze wordt gelijkgesteld met een lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Artikel 7

[Vervallen per 13-02-2009]

Artikel 8

Alvorens zijn ambt te aanvaarden legt de ombudsman in de handen van de Voorzitter der Tweede Kamer af:

  • a. de eed of verklaring en belofte dat hij tot het verkrijgen van zijn benoeming rechtstreeks noch...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT