Uitspraak Nº 200.307.766_01 en 200.307.766_02. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2022-10-12

ECLIECLI:NL:GHSHE:2022:3470
Docket Number200.307.766_01 en 200.307.766_02
Date12 Octubre 2022
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Uitspraak: 12 oktober 2022

Team Handelsrecht, Rekestenkamer

zaaknummer: 200.307.766/01
zaaknummer eerste aanleg: 9575685 EJ VERZ 21-691

Wrakingskamer

registratienummer: 200.307.766/02

zaaknummers eerste aanleg: WR 21/034 en WR 21/035

in de zaak van:

[erfgenaam 1] , erfgenaam,

wonende te [woonplaats] , Brazilië,

verzoeker in de zaak met zaaknummer 200.307.766/01,

verzoeker in de zaak met registratienummer 200.307.766/02,

hierna te noemen: [erfgenaam 1],

advocaat: mr. M.F.J. Martens te ’s-Hertogenbosch,

op het hoger beroep van

de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 8 december 2021, met zaaknummer 9575685 EJ VERZ 21-691 (hierna: 9575685/21-691), waarin de kantonrechter aan

mr. [vereffenaar],

in diens hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschappen van

[ouders] , ouders,

gevestigd en kantoorhoudend te [vestigings- en kantoorplaats] ,

verweerder in de zaak met zaaknummer 200.307.766/01,

hierna te noemen: de vereffenaar,

advocaat: mr. R.A.F. Willems te Nijmegen,

toestemming heeft verleend om de koop van de woning aan [adres] te [plaats] , België, te gunnen aan de hoogste bieder tegen een bedrag van € 261.000,00,

alsook van

de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 7 december 2021, met zaaknummer WR 21/034, waarin de wrakingskamer [erfgenaam 1] niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn wrakingsverzoek tegen mr. A.G.M.H. Bennenbroek, in diens hoedanigheid van kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van het verzoek met zaaknummer 9575685/21-691, hierna: de kantonrechter, en

de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 16 december 2021, met zaaknummer WR 21/035, waarin de wrakingskamer het verzoek van [erfgenaam 1] tot wraking van mr. H.M.H. de Koning, mr. I.L.A. Boer en mr. J.J. Janssen, in hun hoedanigheid van leden van de wrakingskamer die de wrakingsbeslissing van 7 december 2021 met zaaknummer WR 21/034 heeft genomen, hierna: de wrakingskamer van de rechtbank, buiten behandeling heeft gelaten.

Met als belanghebbenden in de zaken 200.307.766/01 en 200.307.766/02:

[erfgenaam 2] , erfgenaam,

[erfgenaam 3] , erfgenaam,

hierna te noemen: de belanghebbenden,

advocaat: mr. C.H.P. Groot-van Ederen te Alkmaar,

na hiertoe in de gelegenheid te zijn gesteld niet verschenen.

1 Het verloop van de procedure
1.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie van dit hof op 8 maart 2022 via elektronisch bericht en op 9 maart 2022 per post, heeft [erfgenaam 1] het hof verzocht om de bestreden beschikking van 8 december 2021, met zaaknummer 9575685/21-691, en de bestreden beslissingen van 7 december 2021 en 16 december 2021, met zaaknummers WR 21/034 en WR 21/035, te vernietigen en de (hoofd)zaak met zaaknummer 9575685/21-691 terug te verwijzen naar de rechtbank voor behandeling door een andere kantonrechter. Een en ander met veroordeling van de vereffenaar in de kosten van beide instanties.

1.2.

Bij V6-formulier, ingekomen ter griffie op 25 mei 2022, heeft [erfgenaam 1] een aanvullende productie in het geding gebracht.

1.3.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 juni 2022, heeft de vereffenaar het hof verzocht om het hoger beroep te verwerpen, dan wel [erfgenaam 1] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn grieven althans de grieven te verwerpen, en de bestreden beschikking en beslissingen te bekrachtigen, met veroordeling van [erfgenaam 1] in de volledige kosten van het hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.

1.4.

Bij brief van 20 september 2022 heeft de griffie aan de advocaten van [erfgenaam 1] , de vereffenaar en de belanghebbenden medegedeeld dat de voorzitter enkele vragen aan de wrakingskamer van de rechtbank heeft gesteld met betrekking tot de totstandkoming van de beslissing met zaaknummer WR 21/034 en informatie verstrekt - in de vorm van de uitgewisselde e-mails van 13 en 14 september 2022, als tijdens de mondelinge behandeling nog aangevuld met het op verzoek van [erfgenaam 1] voorlezen van de daarna nog gewisselde korte e-mails van 14 september 2022 als hierna te citeren - over de antwoorden van de behandelend griffier van de wrakingskamer van de rechtbank op deze vragen.

1.5

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 september 2022.

2 De beoordeling

ontvankelijkheid

2.1.

Voordat het hof het hoger beroep eventueel inhoudelijk zal kunnen beoordelen, dient het hof allereerst de vraag te beantwoorden of [erfgenaam 1] ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep.

2.2.

De bestreden beschikking van de kantonrechter van 8 december 2021 is in de kern een uitvloeisel van het bezwaar van [erfgenaam 1] tegen de wijze van tegeldemaking door de vereffenaar van de woning in [plaats] , België, als bedoeld in artikel 4:215 lid 2 BW.

2.3.

Krachtens artikel 676a aanhef en onder t Rv staat tegen een beschikking ingevolge artikel 4:215 lid 2 BW geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.

2.4.

Krachtens artikel 39 lid 5 Rv staat tegen de bestreden beslissingen van de wrakingskamer van de rechtbank van 7 december 2021 en 16 december 2021 geen voorziening open.

2.5.

Daarmee is sprake van een rechtsmiddelenverbod. Volgens vaste rechtspraak sedert HR 29 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4689 (Enka/Dupont), kan een rechtsmiddelenverbod echter doorbroken worden in het geval dat de rechter bij de behandeling van de zaak buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, die regeling ten onrechte heeft toegepast dan wel buiten toepassing heeft gelaten of bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.

2.6.

[erfgenaam 1] is met drie grieven, waarin hij meerdere doorbrekingsgronden heeft gesteld, opgekomen tegen de bestreden beschikking en beslissingen. Nu een beroep op een doorbrekingsgrond ook in civiele wrakingszaken mogelijk is (HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3633) is [erfgenaam 1] daarmee ontvankelijk in het hoger beroep en komt het hof toe aan een inhoudelijke beoordeling daarvan.

grieven

2.7.

In grief I klaagt [erfgenaam 1] over de gang van zaken omtrent (de totstandkoming van) de bestreden beslissingen van de wrakingskamer van de rechtbank gedateerd 7 december 2021 en 16 december 2021 en voert hij meerdere doorbrekingsgronden aan. In de grieven II en III klaagt [erfgenaam 1] over de gang van zaken omtrent (de totstandkoming van) de bestreden beschikking van de kantonrechter van 8 december 2021. Ook in deze grieven beroept [erfgenaam 1] zich op doorbrekingsgronden. De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

beslissing wrakingskamer van de rechtbank 7 december 2021, zaaknummer WR 21/034

2.8.

Op 6 december 2021 heeft [erfgenaam 1] een verzoek tot wraking van de kantonrechter

ingediend bij de rechtbank.

2.9.1

Bij beslissing van 7 december 2021 heeft de wrakingskamer van de rechtbank [erfgenaam 1] niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek. In de voet van deze, door de voorzitter getekende, beslissing - zijnde een authentieke akte - staat vermeld: “Deze beslissing is gegeven op 7 december 2021 door (…).”

2.9.2

Overeenkomstig artikel 39 lid 3 Rv beslist de meervoudige [wrakings]kamer zo spoedig mogelijk. De beslissing is gemotiveerd en wordt onverwijld in het openbaar uitgesproken en aan de verzoeker, de andere partijen en de rechter van wie wraking was verzocht, medegedeeld (curs. hof).

De beslissing is van 7 december 2021 want op die dag genomen/gegeven (gewezen). Daarmee is op 7 december 2021 de schorsing van de behandeling opgeheven en daarover is [erfgenaam 1] net zoals [vereffenaar] en de kantonrechter op 8 december 2021 geïnformeerd, en wel vóór de mondelinge behandeling bij de kantonrechter (vergelijk AG De Bock, 15 juli 2022, ECLI:NL:PHR:2022:708, voor HR 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1401).

2.10.

Te gelden heeft dat een rechterlijke uitspraak geacht wordt te zijn gewezen wanneer alle rechters die over de zaak oordelen de volledige tekst daarvan hebben vastgesteld (HR 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2607 en ECLI:NL:HR:2016:2614 (Meavita), HR 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:604, HR 20 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1408 (Valerbosch/X) en HR 13 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1940 (Valerbosch/X).

2.11.

Gelet op het beroepschrift, waarin [erfgenaam 1] zich op het standpunt stelt dat de wrakingskamer van de rechtbank niet op 7 december 2021, maar pas op 10 december 2021 heeft beslist, heeft de voorzitter bij e-mail van 13 september 2022 aan de wrakingskamer van de rechtbank de volgende vragen gesteld over de totstandkoming van de beslissing gedateerd 7 december 2021: “(…) 1. op welke datum en tijd is de tekst van het dictum van de beslissing door alle rechters die over de zaak oordelen definitief vastgesteld? Hebben er daarna nog tekstuele aanpassingen plaatsgevonden en, zo ja, welke?

2. op welke datum en tijd is de tekst van de volledige beslissing door alle rechters die over de zaak oordelen definitief vastgesteld? Hebben er daarna nog tekstuele aanpassingen plaatsgevonden en, zo ja, welke?

3. op welke datum en tijd heeft ondertekening van de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT