Uitspraak Nº 201806949/1/R2. Raad van State, 2020-04-29

ECLIECLI:NL:RVS:2020:1160
Docket Number201806949/1/R2
Date29 Abril 2020

201806949/1/R2.

Datum uitspraak: 29 april 2020

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Stichting Oldambt Windmolenvrij.nl, gevestigd te Nieuwolda, gemeente Oldambt, en andere,

appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Groningen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2018 heeft het college op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb), vergunning verleend aan vereniging Koepel Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding voor de bouw en exploitatie van zestien windturbines op met kadastrale nummers en coördinaten genoemde locaties in de gemeente Delfzijl (hierna: de gebiedbeschermingsvergunning).

Bij dit besluit heeft het college tevens op grond van artikel 3.3 en artikel 3.8 van de Wnb aan vereniging Koepel Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding voor de periode tot 30 november 2047 een ontheffing verleend van de verbodsbepalingen in de artikelen 3.1 en 3.5 van de Wnb voor in het besluit genoemde vogel- en vleermuissoorten (hierna: de soortenbeschermingsontheffing).

Tegen dit besluit hebben Stichting Oldambt Windmolenvrij.nl en andere beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Vereniging Koepel Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding (hierna: de Koepel) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.

Stichting Oldambt Windmolenvrij.nl en andere en vereniging Koepel Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

Stichting Oldambt Windmolenvrij.nl en andere en de Koepel hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2020, waar Stichting Oldambt Windmolenvrij.nl en andere, vertegenwoordigd door mr. J.G.L van Nus en mr. S.J. de Haan, advocaten te Amsterdam en het college, vertegenwoordigd door O. Slakhorst en mr. L. Boerema, zijn verschenen. Voorts is ter zitting De Koepel, vertegenwoordigd door mr. E.M.N. Noordover, advocaat te Amsterdam, bijgestaan door [gemachtigde A], [gemachtigde B] en [gemachtigde C], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Het besluit heeft betrekking op de gevolgen die de bouw en exploitatie van windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding heeft of kan hebben voor op grond van de Wnb beschermde gebieden en soorten. Het besluit is door het college op grond van de regeling uit de Elektriciteitswet 1998 als uitvoeringsbesluit gecoördineerd voorbereid met de eerder bekend gemaakte inpassingsplan "Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding" en omgevingsvergunning (ECLI:NL:RVS:2018:4180). Het plaatsingsgebied voor de windturbines ligt direct ten zuiden van en aansluitend op het bestaande windpark Delfzijl Zuid in de gemeente Delfzijl. Het plaatsingsgebied wordt globaal omsloten door de provinciale weg N362 aan de westzijde, het Termunterzijldiep aan de oostzijde en het bestaande windpark Delfzijl Zuid aan de noordzijde. Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding bestaat uit zestien windturbines met een tiphoogte van maximaal 204 m. Het opgesteld vermogen ligt naar verwachting rond de 64 MW, uitgaande van ongeveer 4 MW per windturbine. Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding kent vijf initiatiefnemers die samenwerken in een vereniging: Koepel Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding.

1.1. Het plaatsingsgebied van de windturbines ligt in de nabijheid van het natuurgebied Waddenzee. Dit gebied is bij besluit van 26 februari 2009, kenmerk DRZO/2008-001, door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, vierde lid, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206; aangeduid als: de Habitatrichtlijn). Daarbij is ook het besluit van 8 november 1991, kenmerk J.9115397, tot aanwijzing van het gebied Waddenzee als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste en tweede lid, van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103; aangeduid als: de Vogelrichtlijn), gewijzigd. Het natuurgebied Waddenzee is hiermee aangewezen als Natura 2000-gebied.

Het besluit uit 2009 is voorts gewijzigd bij besluiten van 6 januari 2014 en 30 maart 2017, waarbij het Natura 2000-gebied Waddenzee is uitgebreid door de toevoeging daaraan van het gebied Eems-Dollard.

Het Natura 2000-gebied Waddenzee is onder meer aangewezen als leefgebied voor een aantal vogelsoorten waaronder de visdief, bruine kiekendief en blauwe kiekendief als broedvogels.

Bij de gebiedbeschermingsvergunning zijn de mogelijke gevolgen van het project, de bouw en exploitatie van voornoemde zestien windturbines, voor het Natura 2000-gebied Waddenzee beoordeeld.

1.2. De soortenbeschermingsontheffing ziet op het opzettelijk doden, dan wel opzettelijk doden in hun natuurlijk verspreidingsgebied van de vogelsoorten:

spreeuw, wilde eend, zilvermeeuw, kokmeeuw, stadsduif, buizerd, houtduif, zwarte kraai, holenduif, merel, graspieper, blauwe reiger, visdief, kleine mantelmeeuw, stormmeeuw, bruine kiekendief, goudplevier, kerkuil, meerkoet, fazant, torenvalk en boerenzwaluw.

Daarnaast ziet de ontheffing ook op het opzettelijk doden in hun natuurlijk verspreidingsgebied van de vleermuissoorten: ruige dwergvleermuis en gewone dwergvleermuis.

Ontvankelijkheid

2. Verweerder en de Koepel stellen dat de stichtingen, verenigingen en natuurlijke personen die gezamenlijk beroep hebben ingesteld tegen de gebiedbeschermingsvergunning en de soortenbeschermingsontheffing niet-ontvankelijk zijn in dat beroep. Zij voeren daartoe, samengevat weergegeven, aan dat de statuten van de stichtingen niet zien op natuurwaarden en dat de afstand tot de windturbines voor de natuurlijke personen en de verenigingen die voor natuurlijke personen opkomen, te groot is om belanghebbendheid bij de besluiten aan te nemen.

2.1. De Afdeling zal hieronder eerst de ontvankelijkheid van het beroep voor zover gericht tegen de gebiedbeschermingsvergunning bespreken, daarna zal zij dat doen ten aanzien van het beroep voor zover gericht tegen de soortenbeschermingsontheffing. Bij die bespreking zal, in verband met de uit te voeren toets, ook een onderscheid gemaakt worden tussen de natuurlijke personen en de rechtspersonen.

2.2. Uit artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, volgt dat uitsluitend belanghebbenden beroep kunnen instellen tegen de bestreden besluiten. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

De gebiedbeschermingsvergunning

Natuurlijke personen

2.3. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, onder 3.2, overwogen dat het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef-, of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

In haar uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616, onder 7, betreffende het windpark De Drentse Monden en Oostermoer (hierna: uitspraak over het windpark De Drentse Monden en Oostermoer) heeft de Afdeling overwogen dat voor windparken op land als uitgangspunt wordt gehanteerd dat gevolgen van enige betekenis aanwezig kunnen worden geacht binnen een afstand van tien keer de tiphoogte van de voor appellanten dichtstbijzijnde windturbine, gemeten vanaf de voet van de windturbine. In veel gevallen bestaat ook buiten deze afstand zicht op het windpark, vooral als het windpark in open landschap ligt. De Afdeling gaat er echter van uit dat de gevolgen van het zicht op het windpark voor het woon- en leefklimaat op een afstand van meer dan tien keer de tiphoogte in beginsel te beperkt zijn om nog te kunnen spreken van gevolgen van enige betekenis, zo staat in de uitspraak over het windpark De Drentse Monden en Oostermoer. Verder is overwogen dat de Afdeling ervan uitgaat dat op een afstand van meer dan tien keer de tiphoogte in beginsel geen andere gevolgen van enige betekenis van het windpark zijn te verwachten, zoals geluid- of slagschaduwhinder van enige betekenis.

2.4. De gebiedbeschermingsvergunning ziet op de bouw en exploitatie van zestien windturbines met een ashoogte en rotordiameter van maximaal 136 m en een tiphoogte van maximaal 204 m. Indien ervan wordt uitgegaan dat op een afstand van meer dan tien keer de tiphoogte geen gevolgen van enige betekenis worden ondervonden, dan betekent dit dat omwonenden wonend op een afstand van meer dan 2.040 m van de dichtstbijzijnde windturbine behorende tot het windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding geen belanghebbende zijn.

2.5. Het beroep van Stichting Oldambt Windmolenvrij.nl en andere is onder meer ingediend namens verschillende natuurlijke personen. Van deze...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT
7 temas prácticos
  • Uitspraak Nº AWB- 21_1299 en 21_1452. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2022-08-26
    • Nederland
    • Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland)
    • 26 augustus 2022
    ...29 HvJ EU 7 november 2018, ECLI:EU:C:2018:882, r.o. 95 en HvJ EU 17 april 2018, ECLI:EU:C:2018:255, r.o. 113. 30 ABRvS 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1160, r.o. 11.1; ABRvS 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3980, r.o. 3.4. 31 Artikel 2, onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht ......
  • Uitspraak Nº 201903599/1/R2. Raad van State, 2020-10-07
    • Nederland
    • 7 oktober 2020
    ...te komen. Dit criterium kan tot slot ook worden toegepast voor vleermuizen. Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraak van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1160 (Windmolenpark 9.2. Over het tweede punt van TegenWind overweegt de Afdeling als volgt. De twee stukken van Bureau Econatura uit 2016 e......
  • Uitspraak Nº 201903256/1/R2. Raad van State, 2020-11-04
    • Nederland
    • 4 november 2020
    ...in de bezwaarfase, in beroep of in hoger beroep. Zie daarvoor onder andere de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1160 (overweging 10.1) en van 15 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV5108 (overweging De aangevoerde gronden over de rosse vleermuis, de laagvlieger en d......
  • Uitspraak Nº 201901065/1/R2. Raad van State, 2021-02-24
    • Nederland
    • 24 februari 2021
    ...380 kV hoogspanningsleidingen in de Eemshaven. Het college wijst daarvoor op de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1160. In het aanvullend verweerschrift en tijdens de zitting heeft het college naar voren gebracht dat de voorschriften 13 tot en met 16 zijn gebasee......
  • Vraag een proefperiode aan om aanvullende resultaten te zien
7 sentencias
  • Uitspraak Nº AWB- 21_1299 en 21_1452. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2022-08-26
    • Nederland
    • Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland)
    • 26 augustus 2022
    ...29 HvJ EU 7 november 2018, ECLI:EU:C:2018:882, r.o. 95 en HvJ EU 17 april 2018, ECLI:EU:C:2018:255, r.o. 113. 30 ABRvS 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1160, r.o. 11.1; ABRvS 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3980, r.o. 3.4. 31 Artikel 2, onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht ......
  • Uitspraak Nº 201903599/1/R2. Raad van State, 2020-10-07
    • Nederland
    • 7 oktober 2020
    ...te komen. Dit criterium kan tot slot ook worden toegepast voor vleermuizen. Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraak van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1160 (Windmolenpark 9.2. Over het tweede punt van TegenWind overweegt de Afdeling als volgt. De twee stukken van Bureau Econatura uit 2016 e......
  • Uitspraak Nº 201903256/1/R2. Raad van State, 2020-11-04
    • Nederland
    • 4 november 2020
    ...in de bezwaarfase, in beroep of in hoger beroep. Zie daarvoor onder andere de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1160 (overweging 10.1) en van 15 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV5108 (overweging De aangevoerde gronden over de rosse vleermuis, de laagvlieger en d......
  • Uitspraak Nº 201901065/1/R2. Raad van State, 2021-02-24
    • Nederland
    • 24 februari 2021
    ...380 kV hoogspanningsleidingen in de Eemshaven. Het college wijst daarvoor op de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1160. In het aanvullend verweerschrift en tijdens de zitting heeft het college naar voren gebracht dat de voorschriften 13 tot en met 16 zijn gebasee......
  • Vraag een proefperiode aan om aanvullende resultaten te zien

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT